ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2010 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-174

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG2010
Datum uitspraak: 08-05-2012
Datum publicatie: 08-05-2012
Zaaknummer(s): 2011-174
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts schending van het beroepsgeheim, omdat de arts zonder toestemming van klaagster inlichtingen uit het medisch dossier aan derden heeft verstrekt en daarbij strikt persoonlijke gegevens over klaagster heeft verstrekt.

Datum uitspraak: 8 mei 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

wonende te B,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift, dat namens klaagster is ingediend door haar gemachtigde mr. E.H.P.

Dingenouts, advocaat te Rotterdam, is ontvangen op 25 augustus 2011. De arts heeft door middel van haar gemachtigde mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de stichting VVAA rechtsbijstand te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 13 maart 2012. Klaagster is niet verschenen. Haar gemachtigde evenmin, nadat deze tevoren schriftelijk had laten weten niet te zullen verschijnen. De arts is verschenen met haar gemachtigde mr. Hielkema voornoemd. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Hielkema heeft een pleitnota voorgedragen.

2. De feiten

2.1 De arts is sinds 1994 huisarts. Zij is werkzaam in B in de praktijk waar klaagster sinds 1977 is ingeschreven. Zij is huisarts van klaagster en haar dochter D, (hierna ook: D of de dochter).

2.2 Op 24 maart 2009 heeft de school van D, E (voortgezet onderwijs) een melding gedaan bij het Advies- en meldpunt Kindermishandeling (AMK), zulks in verband met het vermoeden van psychische en emotionele verwaarlozing van D. Het AMK heeft vervolgens onderzoek verricht. Van het onderzoek is klaagster in kennis gesteld.

2.3 De arts is op 16 juni 2009 in het kader van dit onderzoek telefonisch benaderd door het AMK met een verzoek om inlichtingen. Diezelfde dag heeft de arts, na raadpleging van het medisch dossier, teruggebeld en telefonisch informatie verstrekt aan het AMK over zowel dochter D als over de opvoedingssituatie, waaronder de psychiatrische voorgeschiedenis van klaagster. Het AMK heeft een verslag opgemaakt van hetgeen met de arts was besproken. De arts heeft dit akkoord bevonden.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts, zakelijk weergegeven:

1) het verstrekken van inlichtingen uit het medisch dossier aan derden en

2) het verstrekken van inlichtingen die niet rechtstreeks betrekking hadden op D,

maar op klaagster. Hierdoor is de medisch/psychologische situatie van klaagster

verslechterd.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna zo nodig zal worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 De kern van het verwijt aan de arts betreft de schending van haar geheimhoudingplicht. Het College stelt in verband hiermee het volgende voorop. Op grond van de wet, meer specifiek artikel 7:457 BW, heeft de arts een geheimhoudingsplicht. Dit is de hoofdregel. Bij afwezigheid van toestemming van de patiënt om informatie over de patiënt aan derden te verstrekken is doorbreking van de geheimhoudingsplicht– voor zover thans van belang - slechts toegestaan, indien dit noodzakelijk is om een belang te dienen dat zwaarder weegt dan het belang van geheim­houding. Toegespitst op dit geval valt te denken aan de situatie dat het belang van een minderjarige vergt dat onmiddellijk tot actie wordt overgegaan, terwijl er geen andere, minder ingrijpende middelen zijn om dit doel te bereiken. Een en ander is uitgewerkt in artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg. Dit artikel bepaalt, zakelijk weergegeven, dat de arts ook zonder toestemming van de patiënt inlichtingen kan verstrekken aan het AMK, ‘indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.’ Aldus is doorbreking van het beroepsgeheim beperkt tot situaties waarin kindermishandeling aan de orde is of waarin sprake is van een redelijk vermoeden daartoe. Bovendien moet de arts zich ervan vergewissen of inlichtingen­verstrekking in de voorliggende kwestie noodzakelijk is. Zo zal duidelijk moeten worden dat de informatie niet langs andere weg kan worden verkregen en dient de doorbreking van het beroepsgeheim zoveel mogelijk te worden beperkt tot feitelijke relevante informatie.

Teneinde de arts handvatten te bieden ter beoordeling van de noodzaak zijn beroepsgeheim te doorbreken, is in december 2009 het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: het Basismodel) opgesteld. Deze code borduurt voort op de Meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst van september 2008 (hierna: KNMG meldcode 2008). Voorts is om diezelfde reden door de Rijksoverheid in oktober 2009 de Wegwijzer huiselijk geweld, kindermishandeling en beroepsgeheim (hierna: de Wegwijzer) opgesteld. Ook in de KNMG meldcode 2008, het Basismodel en de Wegwijzer wordt gewag gemaakt van het feit dat het beroepsgeheim van de arts voorop staat. Bij het verstrekken van gegevens aan een ander - waaronder ook AMK - geldt dan ook als hoofdregel dat de arts zich inspant om toestemming voor gegevensverstrekking aan het AMK te verkrijgen. Wordt de toestemming geweigerd, dan zal de arts zorgvuldig moeten afwegen of het belang dat met het doorbreken van de geheimhoudingsplicht wordt gediend zwaarder moet wegen dan het belang dat is gediend bij het in acht nemen van de geheimhoudingsplicht. Het verstrekken van cliëntgegevens aan derden moet de arts kunnen motiveren, ook achteraf. Om die reden zal uit het medisch dossier moeten blijken welke afweging de arts heeft gemaakt en wat hem tot zijn beslissing heeft gebracht. Tot slot geschiedt informatieverstrekking bij voorkeur schriftelijk. Overigens merkt het College op dat de meldcode, het Basismodel en de Wegwijzer meer ruimte laten voor verstrekking van gegevens dan artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg dat doet. In het bijzonder blijkt daaruit niet onomwonden de eis van noodzakelijkheid tot verstrekking. Het College komt op dat punt hieronder (rov 5.5) terug. Toetsend aan deze maatstaf overweegt het College als volgt.

Toestemming?

5.2 Gezien voormelde hoofdregel en de mogelijkheden van doorbreking van het beroepsgeheim – toestemming en bij afwezigheid van toestemming het dienen van een belang dat zwaarder weegt dan de geheimhoudingsplicht – dient ten eerste de vraag te worden beantwoord of in dit geval toestemming was verleend voor informatieverstrekking aan het AMK. De arts heeft ter zitting verklaard dat het AMK in de regel zegt of er toestemming is verleend door de ouders. De arts weet niet of dat in dit geval is gezegd. De arts heeft hiervan in ieder geval niet de – vereiste, althans gewenste – aantekening gemaakt in het medisch dossier. Klaagster op haar beurt heeft naar voren gebracht dat zij deze toestemming niet heeft verleend Bij het klaagschrift heeft het College wel een brief van klaagster aangetroffen waarin klaagster aangeeft dat zij het AMK slechts toestemming had gegeven bij de arts na te vragen of er bij de arts ooit iets te zien of te merken was wat er op duidt dat haar dochter mishandeld wordt.

Al met al is de kwestie van de toestemming zeer onduidelijk gebleven. Tenminste had gevergd mogen worden dat de arts nadrukkelijk had geverifieerd – bij voorkeur schriftelijk of door dit na te vragen bij de ouders – of de toestemming was verleend en zo ja, tot welke omvang. Vast staat dat deze nadrukkelijke verificatie achterwege is gebleven, terwijl een mogelijke toestemming van klaagster hoogstens beperkt is gebleven tot informatie over daadwerkelijk gepleegde kindermishandeling. Dit alles is ontoereikend om toestemming tot het verstrekken van de uitvoerige gegevens, zoals de arts heeft gedaan, aan te nemen. Overigens was de dochter inmiddels 16 jaar geworden, zodat de vraag op zijn plaats is of zij niet eveneens toestemming had moeten geven.

Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat niet is komen vast te staan dat is voldaan aan het wettelijke toestemmingsvereiste. Onderzocht zal daarom worden of de arts desondanks in dit geval tot het verstrekken van inlichtingen gerechtigd was.

Conflict van plichten?

5.3 Niet in geschil is dat er sprake was van een melding door de school van een vermoeden van kindermishandeling, welke melding had plaatsgevonden bijna drie maanden voordat het AMK de arts benaderde. Van een acute situatie was dan ook op dat moment geen sprake. Dit had de arts tot terughoudendheid moeten nopen, temeer nu gesteld noch gebleken is dat de arts concrete aanwijzingen had van daadwerkelijke kindermishandeling. Het ging dus om een onderzoek naar mogelijke kindermishandeling, welk onderzoek tot dat moment geen kenmerken had van urgentie. Onder deze omstandigheden had de arts zich dienen te beraden of de noodzaak bestond om een uitzondering te maken op haar geheimhoudingsplicht. Hoewel het College er begrip voor heeft dat de arts bij vermoedens van kindermishandeling wil helpen, ontslaat dit de arts niet van de verplichting om zorgvuldig haar eigen afweging te maken en bijvoorbeeld te onderzoeken – hier was in dit geval tijd voor – of er andere mogelijkheden waren om deze hulp te verlenen en/of toestemming te verkrijgen. Anders dan de arts stelt (verweerschrift onder 12) vormt de enkele omstandigheid dat het AMK om inlichtingen vraagt, geen vrijbrief voor het achterwege laten van deze eigen afweging door de arts. Die eigen afweging en nader onderzoek nu heeft de arts nagelaten. De noodzaak tot het verstrekken van informatie aan het AMK is, kortom, niet gebleken.

Overigens verdient wel opmerking dat het AMK wellicht zorgvuldiger kan zijn met de informatie die aan de arts wordt gegeven over de melding en met de vraagstelling aan de arts. Een telefonische benadering werkt in de hand dat de arts zich overvallen voelt en niet voldoende tijd neemt om de consequenties van zijn handelen te overzien. De open vraagstelling werkt bovendien in de hand dat de arts niet goed kan inschatten welke informatie relevant is.

Omvang van de informatieverstrekking?

5.4 Het College is met de arts van mening dat, uitgaande van de noodzaak tot het verstrekken van informatie, het zinvol kan zijn om bij een vermoeden van kindermishandeling ook informatie over de opvoedingssituatie te verschaffen aan het AMK. Het College heeft er echter geen begrip voor dat deze informatie over het verleden van klaagster gedeeld wordt met derden (de school). Niet valt in te zien waarom dit voor het onderzoek en/of de hulpverlening noodzakelijk was. Hiervan valt wellicht het AMK een verwijt te maken, maar ook de arts had er op dienen toe te zien, althans tenminste een nadrukkelijk voorbehoud moeten maken om er voor te zorgen, dat deze specifieke informatie niet verder kwam.

Slotsom

5.5 De slotsom is dan ook dat de klacht grotendeels gegrond is. Wat betreft de oplegging van een maatregel heeft het College voor de lichtste sanctie gekozen. Hierbij heeft het College laten meewegen (i) de overtuiging te hebben dat de arts met de beste bedoelingen heeft gehandeld (ii) er van uit te gaan dat de arts inmiddels haar werkwijze heeft aangepast, (iii) het AMK de arts wellicht op het verkeerde been heeft gezet, evenals de indertijd toepasselijke KNMG meldcode 2008, die op het punt van verzoeken van het AMK om inlichtingen (artikel 6) onvoldoende duidelijk is omtrent het vooropstaan van de geheimhoudingsplicht van de arts en de noodzakelijkheidseis bij doorbreking hiervan (zie hiervoor tevens rechtsoverweging 5.1, slot)

5.6 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie op de voet van artikel 71 Wet BIG worden gelast.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

- Waarschuwt de arts;

- Bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, dr. J.P. van der Sluijs, dr. J.W. van ’t Wout en dr. G.J. Dogterom, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.