ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1911 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-184a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1911 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2012 |
Datum publicatie: | 10-04-2012 |
Zaaknummer(s): | 2010-184a |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de psychotherapeut werkzaam te D. onvoldoende de ernst van de situatie waarin klaagster en haar kinderen leefden te hebben onderkend, daardoor niet de juiste hulp te hebben geboden en daarmee klaagster en haar kinderen onnodige veiligheidsrisico’s te hebben laten lopen. Klaagster verwijt de psychotherapeut voorts verkeerde diagnosen te hebben gesteld bij klaagster en haar partner en procedurefouten te hebben gemaakt in strijd met de WGBO. |
Datum uitspraak: 10 april 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C , psychotherapeut
werkzaam te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
verder te noemen de psychotherapeut
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 21 september 2010. Namens de psychotherapeut heeft
mr. E.J.H. Gielen, advocate te Utrecht, een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 14 februari 2012. Klaagster en de psychotherapeut zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De psychotherapeut werd ter zitting bijgestaan door mr. Gielen, die een pleitnota heeft overgelegd.
2. De feiten
Van de volgende feiten kan worden uitgegaan:
- De psychotherapeut is werkzaam bij E, vestiging D. E is een centrum voor ambulante forensische psychiatrie en voorts een erkend behandelinstituut voor huiselijk geweld.
- In de periode van 4 december 2007 tot en met 13 januari 2009 is klaagster behandeld door de gz-psycholoog F, werkzaam bij E in verband met huiselijk geweld. De echtgenoot van klaagster was onder behandeling van de psychotherapeut G van E. Er is een behandelplan voor klaagster opgesteld gedateerd 26 maart 2008.
- Naast ongeveer 40 individuele gesprekken tussen klaagster en de gz-psycholoog F heeft een aantal 4-gesprekken (klaagster en de gz-psycholoog F samen met de echtgenoot van klaagster en de psychotherapeut G) plaatsgevonden en een tweetal spiegelgesprekken.
- Het spiegelteam is een team van gz-psychologen/psychotherapeuten en systeemtherapeuten. Een spiegelgesprek heeft als doel de behandelaars, in casu de gz-psycholoog F en de psychotherapeut, te adviseren over mogelijke aanpak van de problematiek, indien een behandeling dreigt te stagneren. De behandelaar blijft verantwoordelijk voor de behandeling. De psychotherapeut maakte deel uit van het spiegelteam.
- Naar aanleiding van de eerste gezamenlijke gesprekken, zijn klaagster en haar echtgenoot apart van elkaar gaan wonen met een bezoekregeling voor de kinderen. Na het eerste spiegelgesprek op 11 november 2008 is klaagster weer gaan samenwonen met haar echtgenoot. Op 9 januari 2009 heeft de echtgenoot van klaagster het huis weer verlaten.
- De spiegelgesprekken hebben plaats gevonden op 11 november 2008 en op 18 januari 2009. Tijdens deze gesprekken was de psychotherapeut als lid van het spiegelteam de gespreksleider in het gesprek tussen de behandelend gz-psycholoog en klaagster. Zij stond in contact met de overige leden van het spiegelteam, die plaatshadden achter een eenzijdig doorzichtige spiegel. Op die wijze konden zij het gesprek volgen en konden zij, via de psychotherapeut vragen inbrengen in het gesprek.
- Naar aanleiding van het gesprek heeft het spiegelteam geconcludeerd dat voorzetting van de behandelrelatie op dat moment niet zinvol was en is geadviseerd om de behandelingsrelatie op te schorten tot het moment dat er wederom een gezamenlijke behandeling van klaagster en haar echtgenoot kon plaatsvinden.
- In een gesprek op 9 december 2008 van klaagster met de gz-psycholoog en de behandelend psychotherapeut van de echtgenoot van klaagster is de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis genoemd. Bij brief van 17 september 2009 heeft H, klinisch psycholoog, op verzoek van klaagster verklaard dat hij bij haar geen persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM heeft kunnen vaststellen.
3. De klacht
Klager verwijt de psychotherapeut kort samengevat dat zij:
1. onvoldoende de ernst van de situatie van huiselijk geweld waarin klaagster en haar kinderen leefden heeft onderkend, daardoor niet de juiste hulp heeft geboden en daarmee klaagster en haar kinderen onnodige veiligheidsrisico’s heeft laten lopen,
2. verkeerde diagnoses bij klaagster en haar partner heeft gesteld
3. heeft nagelaten de leden van het spiegelteam aan klaagster voor te stellen en
4. procedurele fouten heeft gemaakt in strijd met de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
4. Het standpunt van de psychotherapeut
Primair stelt de psychotherapeut dat haar handelen of nalaten niet valt binnen de reikwijdte van het begrip individuele gezondheidszorg en dus niet binnen de reikwijdte van de Wet BIG. Subsidiair wordt gesteld dat er geen sprake is van schending van een tuchtnorm, zoals omschreven in artikel 47 van de Wet BIG.
5. De beoordeling
De psychotherapeut heeft deel uitgemaakt van het spiegelteam dat zich met de behandeling van klaagster heeft bemoeid. Een spiegelgesprek heeft als doel de behandelaars te adviseren over een mogelijke aanpak van de problematiek, indien een behandeling dreigt te stagneren. Als lid van het spiegelteam heeft de psychotherapeut de behandelaars van klaagster en haar echtgenoot geadviseerd en in die hoedanigheid heeft zij zich met de behandeling van klaagster bemoeid. Dit handelen staat in verband met de individuele gezondheidszorg en valt daarmee onder de reikwijdte van de Wet BIG. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.
Het College heeft geen aanwijzingen dat de psychotherapeut, in haar hoedanigheid van lid van het spiegelteam, heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster dan wel dat er sprake is geweest van enig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van de Wet BIG. Het College tekent daarbij nog aan dat het derde onderdeel van de klacht door de psychotherapeut nadrukkelijk is weersproken en het College dien ten gevolge niet heeft kunnen vaststellen dat klaagster niet aan de leden van het spiegelteam is voorgesteld. Het College verwijst tenslotte naar de overwegingen in de uitspraak in de klacht 2009 O 13c en hetgeen het Centraal College heeft overwogen in de uitspraak in hoger beroep van 1 september 2011. De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid jurist, drs. P. Citroen, drs. L. de Nobel, drs. J.N. Voorhoeve, leden-psychotherapeuten, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 april 2010.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.