ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1885 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-122

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1885
Datum uitspraak: 03-04-2012
Datum publicatie: 03-04-2012
Zaaknummer(s): 2011-122
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij geen (nader) onderzoek heeft verricht/laten verrichten naar een moedervlek. Klaagster verwijt de arts voorts dat hij heeft geweigerd serieus onderzoek te doen en patiënt te laat naar het ziekenhuis heeft verwezen. Klaagster verwijt de arts tot slot dat hij de klachten van patiënt en de ongerustheid van de familie niet serieus heeft genomen, niet heeft geluisterd en geen medeleven heeft betoond. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 3 april 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , h uisarts,

werkzaam te D,

gemeente E,

de persoon over wie wordt geklaagd,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 22 juni 2011. Namens de arts is door zijn gemachtigde, mr M.H.M. Mook, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Leusden, een verweerschrift ingediend, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 7 februari 2012. Partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster was vergezeld van haar moeder, F, haar broer G en haar zuster H. De arts was vergezeld van zijn gemachtigde voornoemd, die een pleitnota heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1 De klacht betreft de vader van klaagster, de heer I, overleden op 3 april 2011, (hierna: patiënt). De arts was huisarts van patiënt.

2.2 Patiënt heeft in 2006 de arts geraadpleegd in verband met een moedervlek in zijn

gezicht. De arts heeft patiënt toen geadviseerd deze jaarlijks te laten controleren. Patiënt heeft daarna niet om een nadere controle van deze vlek gevraagd. Op 13 november 2007 heeft een van de dochters van patiënt om een verwijzing naar de dermatoloog verzocht. De arts heeft patiënt vervolgens uitgenodigd voor het spreekuur. Patiënt heeft hieraan geen gevolg gegeven. Wél heeft patiënt in januari 2008 de dermatoloog bezocht, die als diagnose stelde ‘een voorstadium van lentigo maligna melanoma’.

2.3 Op donderdag 17 maart 2011 heeft de arts desgevraagd een visite afgelegd bij patiënt, die zich vanaf woensdagavond 16 maart ziek en rillerig voelde en weinig eetlust had. De arts heeft patiënt toen lichamelijk onderzocht en, afgezien van enkele rhonchi over de longen en een licht verhoogde temperatuur (37.8), geen bijzonderheden geconstateerd. De arts dacht aan een viraal beeld of een aspecifieke luchtweginfectie. Hij heeft vervolgens een antibioticum (azitromycine) voorgeschreven.

2.4 De arts heeft maandagavond 21 maart 2011 op verzoek opnieuw een visite afgelegd. Bij lichamelijk onderzoek trof de arts geen afwijkingen aan. Wél was de temperatuur 38.6 en maakte patiënt een vermoeide indruk. De arts schreef vervolgens primperan voor om de maagperistaltiek te bevorderen en de eetlust te stimuleren.

2.5 Op dinsdagochtend 22 maart 2011 heeft dochter H, een verpleegkundige, de praktijk gebeld, de assistente gesproken en gezegd dat de familie bezorgd was over

patiënt. De assistente heeft gezegd dat de arts ’s middags op zijn gebruikelijke ronde langs zou komen. Een uur later (rond 10.00 uur) werd opnieuw gebeld met de boodschap van dochter H dat het niet goed ging met patiënt, dat zij het niet vertrouwde en dat patiënt pijn aan zijn benen had. De arts, geconsulteerd door zijn assistente, heeft hierin geen noodzaak gezien de visite te vervroegen. Niet lang daarna is de echtgenote van patiënt persoonlijk naar de praktijk gekomen. De arts heeft vervolgens een longfoto en bloedafname afgesproken, hetgeen diezelfde dag zou worden uitgevoerd in een diagnostisch centrum. De later op de dag binnenkomende resultaten van deze onderzoeken (röntgenfoto rond het middaguur en bloedwaarden rond 15.15 uur) waren dusdanig zorgelijk dat de arts tot opname van patiënt besloot. Inmiddels had dochter H patiënt al meegenomen naar het ziekenhuis, alwaar patiënt is opgenomen.

2.6 Uiteindelijk is patiënt op 3 april 2011 in het ziekenhuis overleden. Het voorlopig ontslagbericht van het ziekenhuis vermeldt als conclusie: ‘Endocarditis mitralisklep, waarbij septische embolie met hemorrhagisch CVA’.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts:

a) weigeren nader onderzoek te verrichten naar een moedervlek;

b) weigeren nader onderzoek in maart 2011;

c) te laat verwijzen naar het ziekenhuis (in maart 2011);

d) niet serieus nemen van de klachten, niet luisteren, geen medeleven.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de stellingen van klaagster gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal daarop in het onderstaande nader worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ad a) De kwestie rond de moedervlek ontmoet geen bedenkingen. Er is geen aanwijzing dat de arts in 2006 al verdacht moest zijn op een maligne moedervlek. Zijn advies tot een jaarlijkse controle wordt juist geacht. De zorgplicht van de arts gaat niet zo ver dat hij zelf het initiatief tot deze controle moet nemen. Dit initiatief ligt bij de patiënt. Ook heeft de arts met juistheid een consult voorgesteld toen de dochter van patiënt om een verwijsbrief naar de dermatoloog vroeg. De arts heeft ter zake een arts-patiëntrelatie met patiënt (en niet met de dochter) en kan, afgezien van een acute situatie, niet buiten patiënt om een verwijzing regelen, nog daargelaten dat het de taak is van de arts om zich te vergewissen of verwijzing is aangewezen.

5.2 Ad b, c en d) Deze verwijten hebben alle betrekking op de gebeurtenissen in maart 2011 en zullen tezamen worden behandeld.

Het verwijt jegens de arts komt er in de kern op neer dat hij de ernst van de aandoening van patiënt niet, althans niet tijdig, heeft onderkend en te laat maatregelen heeft genomen. Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld.

Gelet op de aard van de klachten, zoals mede uit herhaald lichamelijk onderzoek naar voren is gekomen, heeft de arts aanvankelijk tot en met maandag 21 maart 2011 uit mogen gaan van zijn werkdiagnose ‘viraal beeld of een aspecifiek luchtweginfect’ en daarop zijn behandeling, zoals gedaan, mogen afstemmen. Dit beeld veranderde echter op 22 maart 2011 toen de familie bij herhaling, tot driemaal toe in korte tijd, de arts heeft geconsulteerd en ernstige bezorgdheid heeft geuit. Dit alles had voor de arts aanleiding moeten zijn om patiënt nog in de ochtend te bezoeken. Het uiteindelijk aanvragen van een foto en bloedonderzoek was in dit verband niet toereikend, temeer niet nu dit een belastend vervoer van patiënt naar het

diagnostisch centrum heeft betekend. Door deze ochtendvisite na te laten heeft de arts niet gehandeld overeenkomstig de zorg die hij jegens patiënt had dienen te betrachten, zodat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft. Het College hecht er wel aan om op te merken dat een eerdere visite naar alle waarschijnlijkheid het dramatische beloop van de ziekte niet zou hebben veranderd.

5.3 Niet is komen vast te staan dat de arts geen medeleven heeft betoond, zodat dit klachtonderdeel zal worden afgewezen.

Gelet op het voorgaande wordt na te melden maatregel passend geacht.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt op de maatregel van WAARSCHUWING.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid- jurist, dr. I. Dawson, drs. A.J.M.F. Janssen,

dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.