ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1884 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-111

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1884
Datum uitspraak: 03-04-2012
Datum publicatie: 03-04-2012
Zaaknummer(s): 2011-111
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat deze de klachten van patiënte heeft gebagatelliseerd, zonder onderzoek twee maal een onjuiste diagnose heeft gesteld en patiënte verkeerd heeft behandeld. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 3 april 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 8 juni 2011. Namens de arts heeft mr. A.V. Rijneke, verbonden aan VvAA rechtsbijstand, op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 7 februari 2012. Klaagster was afwezig met bericht van verhindering. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. S.M. Steegmans, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

2. De feiten

2.1 De moeder van klaagster, hierna te noemen patiënte, is op 6 januari 2011 vanuit E verhuisd naar zorgcentrum F te D. Zij is toen patiënt geworden bij de arts. Op 17 mei 2011 is patiënte gevallen. De arts heeft lichamelijk onderzoek verricht en geen afwijkingen geconstateerd. Patiënte is na haar val bedlegerig geraakt. Op 19 mei 2011 heeft de arts de psychiatrisch verpleegkundige in consult gevraagd en de fysiotherapeut van het tehuis ingeschakeld.

2.2 Op 23 mei 2011 heeft klaagster, die ongerust was, de arts gebeld met het verzoek of hij nog eens wilde gaan kijken naar haar moeder die klaagde over pijn in de heup. De arts heeft toen bij lichamelijk onderzoek geen bijzonderheden kunnen vaststellen, maar patiënte ter geruststelling van klaagster naar het ziekenhuis laten vervoeren voor het maken van een röntgenfoto. Er bleek sprake te zijn van een slijmbeursontsteking van de heup en artrose op diverse plaatsen. De arts heeft een injectie Cyriax gegeven.

2.3 Klaagster heeft op 23 mei 2011 na overleg met de arts geprobeerd een vervroegde afspraak te maken met de geriater in E, bij wie patiënte in juni 2011 een poliklinische controle zou hebben. De geriater was wegens vakantie afwezig. Toen op 30 mei 2011 bleek dat een afspraak op korte termijn niet mogelijk was, heeft klaagster de arts verzocht haar moeder naar de internist te verwijzen. De arts heeft daarop de consulterend verpleeghuisarts van het zorgcentrum gevraagd patiënte te onderzoeken. De verpleeghuisarts zegde toe patiënte op 3 juni 2011, de vrijdag na Hemelvaart, te zullen zien.

2.4 Toen de arts op 1 juni 2011 een visite aflegde bij patiënte, heeft klaagsters partner bij hem aangedrongen op onderzoek door een internist. De arts heeft toen met de dienstdoende internist bemiddeld in een afspraak, die de week daarop zou plaatsvinden. De reden voor verwijzing was een achteruitgang van haar gezondheidstoestand vermoeidheid en afvallen. De arts heeft de afspraak met de verpleeghuisarts met instemming van klaagster afgezegd.

2.5 Op 3 juni 2011 heeft de internist de arts evenwel telefonisch meegedeeld dat de afspraak van patiënte niet door kon gaan. De internist zou contact opnemen met klaagster om een nieuwe afspraak te maken.

2.6 Op zaterdagavond 4 juni 2011 heeft klaagsters partner de huisartsenpost gebeld. De dienstdoende huisarts heeft patiënte bezocht en ingestuurd naar het ziekenhuis ter beoordeling door de internist. De internist heeft uitdroging en een zeer lage bloeddruk geconstateerd. De arts heeft patiënte tijdens haar verblijf in het ziekenhuis enkele keren opgezocht en na haar ontslag op 29 juni 2011 de zorg voor patiënte in het zorgcentrum voortgezet. Patiënte is op 15 augustus 2011 overleden.

3. De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de arts:

1. tweemaal een onjuiste diagnose heeft gesteld;

2. de klachten van patiënte niet serieus heeft genomen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij meent dat hij ten aanzien van patiënte niet tekortgeschoten is in de zorg die van hem als huisarts onder de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

Het college behandelt de twee klachtonderdelen, vanwege de onderlinge samenhang, gezamenlijk. Het verwijt dat de arts tweemaal een onjuiste diagnose heeft gesteld en patiënte niet serieus heeft genomen, wordt door het college verworpen. Het is komen vast te staan dat de arts bij patiënte, die haar kamer niet verliet en sedert mei 2011 in bed lag en niet of nauwelijks meer at, een conservatief beleid heeft ingezet. Nu de arts er, begrijpelijkerwijs, voor gekozen had geen grote medische behandelingen voor te stellen heeft hij niet onzorgvuldig gehandeld door patiënte na haar val niet naar het ziekenhuis te verwijzen, maar in plaats daarvan uit te sluiten dat er iets gebroken was en de pijn te bestrijden. Van een onjuiste diag-

nose is geen sprake geweest. De arts heeft patiënte vervolgens in de periode van mei 2011 tot aan haar overlijden regelmatig gezien en onderzocht. Hij heeft veel aandacht aan patiënte besteed, meer dan gemiddeld, en de klachten van patiënte serieus genomen. Daarnaast heeft de arts andere hulpverleners binnen het zorgcentrum ingeschakeld en zijn oordeel regelmatig actief getoetst bij de juiste collega’s. In verband met het eetpatroon van patiënte heeft de arts een vochtbeleid ingesteld. Toen patiënte door de dienstdoende huisarts in het weekend in het ziekenhuis werd opgenomen, is evenmin van een onjuiste diagnose gebleken. Nog daargelaten dat geen objectieve gegevens in het dossier aanwezig zijn over de ernst van de uitdroging van patiënte op 4 juni 2011, heeft de arts in de voorfase aandacht besteed aan de vochtbalans van patiënte en is er geen aanwijzing dat deze uitdrogingstoestand ook op 1 juni 2011 – de laatste visite van de arts vóór de opname – aanwezig was, althans toen reeds tot verwijzing noodzaakte. Over het handelen ten aanzien van patiënte oordeelt het college dat de arts in medisch opzicht niet tekort is geschoten. Wat betreft de communicatie met klaagster merkt het college nog op, dat deze, zoals de arts zelf ter zitting ook heeft opgemerkt, wellicht beter had gekund. De arts is er minder goed in geslaagd zijn beleid naar tevredenheid van klaagster aan haar uit te leggen. Dat valt hem echter tuchtrechtelijk niet te verwijten. De klacht is in al haar onderdelen ongegrond.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, Dr. I. Dawson, A.J.M.F. Janssen, Dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.