ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1877 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-132
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1877 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2012 |
Datum publicatie: | 27-03-2012 |
Zaaknummer(s): | 2011-132 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de arts dat hij zijn rapport aan de verkeerde persoon heeft toegezonden en daarmee klagers privacy heeft geschonden en dat hij de werkgever ten onrechte vertrouwelijke informatie heeft doorgegeven. Klager verwijt de arts voorts dat hij onvoldoende aandacht heeft besteed aan klagers medische klachten en deze ten onrechte heeft afgedaan als veroorzaakt door een arbeidsconflict. De arts heeft de feiten niet voldoende onderzocht en niet onderbouwd op welke gronden hij tot zijn oordelen is gekomen. Klager verwijt de arts voorts zich onprofessioneel en onheus te hebben geuit. Klacht ongegrond. Klacht ongegrond. |
Datum uitspraak: 27 maart 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A
wonende te B,
klager,
tegen:
C, bedrijfsarts,
werkzaam te D,
de persoon over wie wordt geklaagd,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 6 juli 2011. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 31 januari 2012. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager werd vergezeld door zijn echtgenote. De arts werd bijgestaan door mr. M. Swennes, advocaat te Amsterdam.
2. De feiten
Klager, destijds afdelingshoofd P&O bij de E, heeft in het voorjaar van 2010 met zijn werkgever een conflict gekregen over zijn functioneren. Gedurende zijn daaropvolgende ziekteperiode is hij begeleid door een bedrijfsarts van F. Begin juni 2010 is klager arbeidsgeschikt verklaard, maar de werkgever heeft hem niet toegestaan zijn werk als afdelingshoofd te hervatten en heeft hem geschorst. Klager heeft zich in het arbeidsconflict laten bijstaan door een advocaat. Bij de rechter heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend om de schorsing op te heffen. Dit verzoek zou op 31 mei 2011 worden behandeld.
Op 16 mei 2011 heeft klager van de werkgever een brief ontvangen waarin hij werd opgeroepen voor een gesprek op 17 mei 2011 over werkhervatting in een andere functie. Daarin is onder meer het volgende gesteld: “Indien u mocht menen om medische redenen verhinderd te zijn aan vorenstaande opdracht gevolg te geven, deel ik u mede dat u zich in dat geval morgenochtend om 9.00 uur dient te vervoegen bij de bedrijfsarts van G (…). De bedrijfsarts zal de door u aangevoerde reden op geldigheid onderzoeken. Op voorhand teken ik daarbij aan dat klachten die slechts het gevolg zijn van het door u ervaren arbeidsconflict voor mij geen geldige reden kunnen vormen het gesprek over werkhervatting uit de weg te gaan.” Klager heeft gevraagd om uitstel van het gesprek, omdat zijn advocaat op 17 mei was verhinderd. De werkgever stemde hier niet mee in. Daarop heeft klager zich op 17 mei 2011 om 9.00 uur gemeld bij G, sinds 1 januari 2011 de arbodienst van E. Daar is hij op het spreekuur ontvangen door de arts, destijds bedrijfsarts in opleiding, die dit spreekuur voor een collega waarnam. De arts heeft naar aanleiding van het gesprek een rapport opgesteld, heeft dit besproken met de vaste bedrijfsarts en heeft het daarna verstuurd naar klager en de werkgever. Telefonisch heeft hij zijn conclusie, dat klager in staat was het gesprek met de werkgever te voeren, doorgegeven aan de echtgenote van klager en aan diens leidinggevende. Deze leidinggevende was de arts bekend omdat hij de arts vóór het spreekuur had gebeld om de voorgeschiedenis en de te beantwoorden vraag uit te leggen. Het gesprek tussen klager en de werkgever heeft nog dezelfde dag plaatsgevonden. Afgesproken is dat klager verlof zou opnemen tot na de zitting van de rechtbank. Na de uitspraak, die er op neerkwam dat klager niet mocht worden geschorst, is klager weer aan het werk gegaan, zij het niet in zijn vroegere functie.
3. De klacht
Klager verwijt de arts - samengevat - het volgende:
1. Hij heeft zijn rapport niet gestuurd aan klagers leidinggevende maar aan een collega afdelingshoofd en heeft daarmee klagers privacy geschonden;
2. Hij heeft de werkgever ten onrechte vertrouwelijke informatie doorgegeven: hij had niet mogen vertellen dat klager hoopte steun van de arts te krijgen voor uitstel van het gesprek (time-out);
3. Hij heeft onvoldoende aandacht besteed aan klagers medische klachten (gespannenheid, gebrek aan concentratie, rusteloosheid en angst) en heeft deze ten onrechte afgedaan als veroorzaakt door een arbeidsconflict. Daarmee heeft hij de indruk gewekt dat hij bevooroordeeld was en de belangen van de werkgever meer diende dan die van klager. De arts heeft de feiten niet voldoende onderzocht en niet onderbouwd op welke gronden hij tot zijn oordelen komt. Daarbij heeft hij zich ten onrechte niet beperkt tot een oordeel over het gesprek tot werkhervatting;
4. Hij heeft zich onprofessioneel en onheus geuit door de vraag of hij de STECR richtlijn toepaste, te beantwoorden met de wedervraag “wilt u mij overhoren?”.
4. Het standpunt van de arts
Ad 1. De arts is in goed vertrouwen afgegaan op de gegevens die de arbodienst van de werkgever had gekregen;
Ad 2. De werkgever wilde weten of klager in staat was een gesprek te voeren over het arbeidsconflict. Op basis van de STECR richtlijn vond de arts dat het in het belang van beiden was in gesprek tot een oplossing te komen en dat klager tot zo’n gesprek in staat was.
Dit is informatie die hij aan de werkgever mocht doorgeven.
Ad 3. Voor een time-out, ook genoemd interventieperiode, bestond geen grond. Dit concludeerde hij uit hetgeen klager vertelde over zijn behandeling en zijn dagverhaal.
Volgens de richtlijn behoeft de arts in een geval als dit geen inlichtingen te vragen aan de behandelende sector.
Ad 4. De arts voelde zich enigszins onzeker. Het spijt hem als klager zijn optreden als onheus heeft ervaren.
5. De beoordeling
5.1 De bedrijfsarts is zowel adviseur van de werknemer als van de werkgever. In hoeverre hij informatie mag doorgeven aan de werkgever hangt ervan af of het contact met de bedrijfsarts plaatsvindt op initiatief van werknemer of werkgever. Als de werkgever het
initiatief heeft genomen mag de bedrijfsarts alle relevante informatie aan de werkgever geven, met uitzondering van medische gegevens.
Het gesprek met klager vond plaats op initiatief van de werkgever. Klagers wens het gesprek over werkhervatting uit te stellen totdat hij dit samen kon voeren met zijn advocaat, mocht de arts doorgeven aan de werkgever. Deze wens was van belang in het kader van het arbeidsconflict en had de werkgever ertoe had kunnen brengen het uitstel alsnog toe te staan. De bedrijfsarts heeft klagers belangen hiermee niet geschaad (klachtonderdeel 2).
5.2 De werkgever heeft de bedrijfsarts de vraag voorgelegd of klager om medische redenen niet in staat was met hem op 17 mei 2011 een gesprek te voeren over werkhervatting in een andere functie. De werkgever had op dat moment al van klager gehoord dat diens advocaat op 17 mei verhinderd was. Het moet hem ook bekend zijn geweest dat klager sinds medio 2010 weer arbeidsgeschikt was. Klager was nog in behandeling bij een psycholoog, maar beschouwde zichzelf ook als arbeidsgeschikt. De werkgever vroeg de arts dus een medisch oordeel te geven in een arbeidsconflict waarin in beginsel geen medische aspecten een rol speelden.
In die situatie mocht de arts zich richten naar de aanbevelingen in de Werkwijzer Arbeidsconflicten van de stichting STECR, ook al was geen sprake van een ziekmelding en was de beoordeling niet gericht op werkhervatting maar op het voeren van een gesprek. In overeenstemming met de aanbevelingen onderzocht hij de medische beperkingen tot het verrichten van arbeid en adviseerde hij over een oplossingsrichting voor het conflict. De aanbevelingen komen er op neer dat de arts uiterst terughoudend moet zijn bij het adviseren van een time-out of interventieperiode zoals klager die wenste. Die wordt alleen aanbevolen in gevallen van ernstige overspannenheid. In alle andere gevallen wordt aanbevolen te adviseren dat het gesprek juist wel wordt aangegaan. Het College acht het aanvaardbaar dat de arts, destijds bedrijfsarts in opleiding, zich verplicht voelde volgens deze aanbevelingen te handelen.
Zijn conclusie dat klager medisch in staat was het gesprek met de werkgever aan te gaan, wordt voldoende gedragen door zijn bevindingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de arts de spanningsklachten die hij bij klager vond, verkeerd heeft geïnterpreteerd. De arts beschikte niet over een medisch dossier met betrekking tot klager, omdat die geen toestemming heeft gegeven dit dossier over te dragen aan de nieuwe arbodienst. Dat de arts geen informatie heeft gevraagd aan de psycholoog die klager behandelde, vindt het College gezien de omstandigheden niet onzorgvuldig (klachtonderdeel 3).
Het zou beter zijn geweest als de arts zijn conclusie, dat klager in staat was het gesprek met de werkgever te voeren, in het rapport zelf had opgenomen maar het gaat het College te ver de arts hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken, nu is gebleken dat hij die conclusie wel dezelfde ochtend telefonisch aan beide partijen heeft doorgegeven.
5.3 Het kan de arts niet worden verweten dat hij zijn schriftelijk rapport heeft gestuurd naar het adres waarover de arbodienst beschikte. Van bewuste schending van privacy is geen sprake (klachtonderdeel 1).
5.4 De vraag van klagers echtgenote over de toepasselijkheid van de STECR richtlijn verdiende een inhoudelijke reactie. De arts heeft die in feite ook gegeven. De omstandigheid dat de arts zich in dit verband aanvankelijk wat onhandig heeft uitgedrukt is niet dusdanig dat dit als verwijtbaar onprofessioneel handelen wordt aangemerkt (klachtonderdeel 4).
De slotsom is dat de klacht als ongegrond zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, drs. P.R.H. Vermeulen, prof. dr. M.W. Hengeveld en drs. M. Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 27 maart 2012.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.