ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1876 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-166
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1876 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2012 |
Datum publicatie: | 27-03-2012 |
Zaaknummer(s): | 2011-166 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts in twee gevallen dat hij de klachten heeft gebagatelliseerd, een verkeerde diagnose heeft gesteld en ten onrechte klager niet heeft doorverwezen naar een specialist. Berisping. |
Datum uitspraak: 27 maart 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C , huisarts,
werkzaam te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 17 augustus 2011. De arts heeft verweer gevoerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 31 januari 2012. Partijen zijn ter zitting verschenen, klager vergezeld van zijn echtgenote, en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klager, is op 2 juni 2010 tijdens het wielrennen met zijn racefiets gevallen en daarbij
op zijn hoofd terecht gekomen. De valhelm die hij toen op had is bij deze val gebroken.
In het ziekenhuis werd vervolgens een hersenschudding vastgesteld. Op 27 juli 2010 is in
E een CT-scan hersenen gemaakt.
Deze leverde geen aanwijzingen op voor (ernstige) ongerustheid. Daarna is klager nog
diverse malen bij zijn huisarts geweest met toenemede klachten, waarbij de arts een
afwachtend beleid heeft gevoerd.
Op 20 september 2010 heeft de arts klager doorgestuurd voor X-foto’s van zijn nek
en voor bloedonderzoek. Op 27 september 2010 is klager door de arts verwezen naar de
afdeling neurologie van het F ziekenhuis waar een dubbelzijdig subduraal hematoom
aanwezig bleek. Aansluitend is klager met succes geopereerd in het G Ziekenhuis.
2.2 Op 3 september 2010 heeft klager het spreekuur van de arts bezocht wegens
anaal bloedverlies. De arts heeft toen een rectaal toucher uitgevoerd, niets bijzonders opgemerkt en als werkdiagnose ‘aambeien’ gehanteerd. Klager is na 15 oktober 2010 op een andere huisarts overgegaan. Op 10 februari 2011 bleek klager na verwijzing door zijn nieuwe huisarts, een kwaadaardige tumor in zijn endeldarm te hebben op 5 cm van zijn anus.
3. De klacht
Klager verwijt de arts beide malen, te weten (1) na de val en (2) na het anale bloedverlies, het
bagatelliseren van de klachten, het stellen van een verkeerde diagnose en het ten onrechte
niet doorverwijzen naar een specialist.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de stellingen van klaagster gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal daarop in het onderstaande nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College stelt ambtshalve voorop dat de dossiervoering door de arts uiterst beperkt en structureel onder de maat is geweest. De arts heeft zijn verweer deels ‘uit zijn herinnering’ en op basis ‘van zijn gebruikelijke handelwijze’ gevoerd. Aldus is de arts op dit punt duidelijk tekort geschoten. Door deze ontoereikende registratie is het niet alleen lastig om het verloop van de klachten te reconstrueren, maar bovendien bemoeilijkt een dergelijk dossier (bij overdracht) de diagnosticering en de adequate behandeling van patiënt. Dit is de arts tuchtrechtelijk aan te rekenen.
5.2 Omtrent de behandeling na de val (klacht 1) wordt als volgt geoordeeld.
Niet in geschil is dat de val zich aanvankelijk vrij onschuldig liet aanzien, maar dat klager
zich in de maanden daarna bij herhaling met toenemende hoofdpijn- en vermoeidheidsklachten en slaapbehoefte tot de arts heeft gewend.
Naar het oordeel van het College had de arts in ieder geval op 20 september 2010 zijn
afwachtende beleid moeten herzien en tot actie moeten overgaan. Weliswaar ontbraken
op dat moment kennelijk nog steeds bij onderzoek neurologische alarmsymptomen die
niet gedocumenteerd zijn, maar de progressieve, steeds ernstiger wordende, hoofdpijnen
met druk op de slapen en de vermoeidheidsklachten – deze vinden nog bevestiging in
de (latere) anamnese van de neuroloog en worden niet ontkracht door de uiterst summiere
verslaglegging door de arts – hadden de arts alleen al moeten alarmeren. Dit geldt
temeer, nu er sprake was geweest van een forse val waarbij de fietshelm aanzienlijk
was beschadigd. Dit alles had de arts eerder dan hij thans heeft gedaan verder aan
het denken moeten zetten en dit had moeten leiden tot een doorverwijzing op dat moment
naar de neuroloog. De op 20 september 2010 aangevraagde X-foto’s van de nek en het
bloedonderzoek vormden, gelet op de aard van de klachten, geen adequate reactie.
5.3 Ook bij het optreden van de arts bij het anale bloedverlies (klacht 2) heeft het College zijn bedenkingen. Vast staat dat de arts geen oorzaak heeft gevonden voor dit bloedverlies, terwijl van een deugdelijke (verdere) anamnese niet is gebleken. De verslaglegging door de arts vermeldt slechts ‘exp’ (een afwachtend beleid), ga (geen alarmsymptomen) en rt gb (rectaal toucher geen bijzonderheden). Vragen omtrent gewijzigde stoelgang, vermoeidheid en dergelijke zijn volgens klager niet gesteld en ontbreken in ieder geval in de verslaglegging, zodat het College ervan uitgaat dat op deze punten niet is doorgevraagd. Omtrent het wél uitgevoerde rectaal toucher kan de vraag worden gesteld waarom de zoals later is gebleken zich zo dicht bij de anus bevindende tumor toen niet is opgemerkt.
Hoe dan ook, de arts had bij het ontbreken van een aangetoonde oorzaak voor het bloedverlies een strikt medisch beleid moeten ontwikkelen. Tevens had hij klager onder deze omstandigheden niet met de werkdiagnose ‘aambeien’ mogen laten weggaan zonder zich tenminste ervan te verzekeren dat klager zou terugkomen zodra weer bloedverlies optrad. Ook hieromtrent vertelt het verslag niets, terwijl klager heeft aangevoerd dat hem dat niet was gezegd en hij opgelucht was dat het slechts om aambeien ging.
5.4 De slotsom is dan ook dat de arts op alle voormelde punten onder de maat is gebleven, zodat na te melden tuchtrechtelijke sanctie op zijn plaats is.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt op de maatregel van BERISPING.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. C.C. Dedel-van Walbeek, lid-jurist, drs. P.R.H. Vermeulen, prof. dr. M.W. Hengeveld en drs. M.Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2012.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.