ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1857 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-128

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1857
Datum uitspraak: 20-03-2012
Datum publicatie: 20-03-2012
Zaaknummer(s): 2011-128
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de gynaecoloog dat deze de complicaties na een vaginale hysterectomie niet goed heeft beoordeeld en inadequaat heeft gehandeld. De zorg op de afdeling was voorts onder de maat. Klacht ongegrond.    

Datum uitspraak: 20 maart 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

                                                           tegen:

C, gynaecoloog,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 5 juli 2011. De arts heeft op de klacht gereageerd - met als bijlage bijgevoegd een afschrift van het medisch en verpleegkundig dossier -, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Op 12 januari 2012 is een brief (met twee protocollen als bijlagen) ingekomen van de gemachtigde van de arts, mr. A.C.I.J. Hiddinga, advocaat te Amsterdam (DAS Rechtsbijstand). Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 24 januari 2012. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld van haar echtgenoot. De arts werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Hiddinga.

2. De feiten

2.1     Klaagster, staat sinds 1993 onder gynaecologische behandeling in het D te B. Vanaf 2000 staat zij onder behandeling van de arts, die als gynaecoloog aan genoemd ziekenhuis is verbonden.

2.2     Op 16 februari 2009 heeft de arts bij klaagster een laparoscopisch geassisteerde vaginale hysterectomie uitgevoerd. Deze operatie was van te voren met klaagster besproken en verliep ongecompliceerd.

2.3     Op vrijdag 20 februari 2009 was de geplande ontslagdatum. Klaagster had die dag last van diarree en pijn in de buik. Als verklaring hiervoor werd gedacht aan een milde maag-darmontsteking. In de ochtend werd door de arts nog ter controle een echografie verricht. Deze echo toonde geen afwijkingen. Klaagster werd uit het ziekenhuis ontslagen.

2.4     In het weekend van 21 februari en 22 februari 2009 is de toestand van klaagster verslechterd. Na overleg met de dienstdoende huisarts werd klaagster op 22 februari 2009 per ambulance wederom in het D binnengebracht, zulks wegens vaginaal bloedverlies. De arts had dat weekend dienst en heeft bij klaagster een echografisch onderzoek verricht. De arts stelde een hematoom vast onder in de buik. Klaagster werd ter observatie opgenomen. Op 24 februari en 27 februari 2009 werden CT-onderzoeken verricht. De laatste CT-scan liet geïnfecteerde vochtcollecties verdacht voor abcessen in de buik zien, waarop de arts in overleg met een chirurg heeft besloten tot een laparotomie. Er werd geen oorzaak gevonden voor de abcessen, noch werden darmlaesies aangetroffen. Na de operatie werd klaagster opgenomen op de afdeling Intensive Care.

2.5     Op 2 maart 2009 werd opnieuw een CT-scan gemaakt, waaruit nog steeds bleek van meerdere vochtcollecties. Na overleg met de dienstdoende radioloog, anesthesist en chirurg werd besloten klaagster over te brengen naar het E te F. Aldaar is klaagster op 5 maart 2009 geopereerd, waarna zij een dag op de Intensive Care heeft verbleven. Tijdens de opname in het E heeft nog een behandeling plaatsgevonden en is de medicatie aangepast. Op 21 maart 2009 volgde ontslag uit het E.

2.6     Sinds het ontslag van klaagster uit het E treedt een traag verlopend herstel op. Verder zijn bij klaagster psychische problemen ontstaan doordat zij niet goed meer kan functioneren. Het sociale leven van klaagster is, mede door haar structureel fysieke beperkingen, zeer beperkt.

3. De klacht

De klacht bestaat uit drie onderdelen;

1) De arts heeft klaagster op 20 februari 2009 onterecht uit het ziekenhuis ontslagen.

2) De arts heeft op 22 februari 2009, toen klaagster wederom was opgenomen in het ziekenhuis, niet adequaat gereageerd op haar aanhoudende (pijn)klachten. De arts heeft de ernst van haar toestand onvoldoende onderkend.

3) De zorg van klaagster op de afdeling verpleging 4 Oost was onder de maat; er is door de verpleging niet adequaat gehandeld.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1       Het eerste onderdeel van de klacht, dat de arts klaagster op 20 februari 2009 ten onrechte uit het ziekenhuis heeft ontslagen, is naar het oordeel van het College niet gegrond.

De arts heeft weersproken dat er bij klaagster die dag sprake was van koorts en heeft in dat verband verwezen naar de Temp-/metingenlijst welke deel uitmaakt van het ingestuurde medisch dossier. Deze lijst houdt in dat klaagster op 20 februari 2009 geen koorts had. Het College beschikt niet over aanwijzingen dat deze aantekening niet juist was. Ook de gebruikelijke controles, zoals bloeddruk, hartslag en Hb, waren die dag volgens de arts niet afwijkend. Gelet op de buikpijn heeft de arts terecht voor de zekerheid op de ochtend van ontslag nog een echografie verricht. Deze liet geen afwijkingen zien. Het spreekt voor zich dat klaagster zich op 20 februari 2009 nog niet fit gevoeld zal hebben gelet op de operatie een aantal dagen ervoor, maar het ontslag op die dag was gelet op het bovenstaande, medisch gezien verantwoord. Het College is het met de arts eens dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het herstel van klaagster zich thuis niet verder zou voortzetten. Klaagster heeft bij ontslag nog instructies meegekregen hoe te handelen bij aanhoudende diarree.

5.2       Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, dat de arts op zondag 22 februari 2009 de ernst van de toestand van klaagster onvoldoende heeft onderkend, oordeelt het College als volgt.

Op genoemde dag werd klaagster in het ziekenhuis binnengebracht wegens vaginaal bloedverlies. De arts had dat weekend dienst en heeft klaagster lichamelijk onderzocht. Hij constateerde een soepele buik en geen actief vaginaal bloedverlies. De temperatuur van klaagster bij binnenkomst was 36.8 C. De arts heeft wederom een echografisch onderzoek verricht, waarbij een beeld van een hematoom onder in de buik werd gezien. Op dat moment was er volgens de arts geen sprake van een ernstig zieke patiënte. De arts heeft medisch correct gehandeld door klaagster ter observatie op te nemen in het ziekenhuis. Er werd een infuus aangelegd voor pijnstilling en antibiotica, laboratoriumcontroles werden verricht en de vitale parameters werden bewaakt. Op basis van de stukken en op grond van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat ook tijdens de verdere opname van klaagster alert op de klachten van klaagster is gereageerd, dat tijdig de juiste diagnostiek is ingezet en dat een adequate therapie is ingesteld. Het College voegt hier aan toe dat de infectie van het hematoom zich eerst nadien heeft ontwikkeld en een abces is geworden dat zich over de buik heeft verspreid. De arts heeft dit niet behoeven te voorzien. Ook dit tweede klachtonderdeel is derhalve niet gegrond.

5.3       Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel, dat de verpleegkundige zorg van klaagster tijdens haar opname op de afdeling verpleging 4 Oost onder de maat was, stelt het College vast dat de arts hiervoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden. Hierdoor kan hem hieromtrent dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Gelet op hetgeen hierboven is overwogen komt het College tot de slotsom dat de klacht in haar geheel moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, prof. dr. M.E. Vierhout, F.G.A.J. Hakvoort-Cammel en prof. dr. J.W. van Kleef, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2012.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.