ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1846 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-075
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1846 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-03-2012 |
Datum publicatie: | 13-03-2012 |
Zaaknummer(s): | 2011-075 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts dat zij zijn zoon zonder toestemming van klager als gezagdragende ouder behandelt en bij hem de diagnose ADHD heeft gesteld zonder dat klager hierbij op enigerlei wijze is betrokken. Klacht ongegrond. |
Datum uitspraak: 13 maart 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, huisarts,
wonende te B,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 19 april 2011 en aangevuld bij een op 29 april 2011 ontvangen klaagschrift. De arts heeft een verweerschrift tegen de klacht ingediend, waarna repliek en dupliek zijn gevolgd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 17 januari 2012. Klager is met bericht van verhindering ter zitting niet verschenen. De arts is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht, daarin bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.
2. De feiten
Klager en zijn echtgenote zijn verwikkeld in een echtscheiding. Zij hebben beiden de ouderlijke macht met betrekking tot hun zoon D. D woont bij zijn moeder.
De arts is sinds januari 2011 huisarts van D. Zij kent het gezin meer dan 15 jaar via de kerk. De arts is geen huisarts van klager.
Bij brief van 4 april 2011 heeft klager de arts verzocht om informatie met betrekking tot D. In het bijzonder heeft klager de arts gevraagd wie bij D de diagnose ADHD heeft gesteld en waarom hij als ouder niet bij de behandeling en diagnostiek betrokken werd.
Bij brief van 11 april 2011 heeft arts klager geantwoord niet te kunnen ingaan op het verzoek van klager, omdat zij daarvoor geen toestemming had.
D heeft op 6 april 2011 en vervolgens nogmaals op 10 juli 2011 schriftelijk verklaard niet te willen dat de arts informatie over hem aan klager verstrekt.
3. De klacht
De klacht behelst – zakelijk weergegeven – dat de arts de minderjarige zoon van klager zonder diens toestemming behandelt en bij hem de diagnose ADHD heeft gesteld, zonder klager hierbij op enigerlei wijze te betrekken.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft het volgende verweer gevoerd.
Op grond van art. 7:457 lid 3 BW kan de hulpverlener aan vertegenwoordigers van de patiënt die toestemming dienen te geven ter zake van de uitvoering van de behandelingsovereenkomst zonder toestemming van de patiënt informatie verstrekken, tenzij de hulpverlener daarmede niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. In dat geval laat hij dat achterwege. In de memorie van toelichting bij dit artikel wordt uitdrukkelijk het voorbeeld genoemd van de situatie waarin een jeugdige patiënt een psychiatrische behandeling moet ondergaan die samenhangt met omstandigheden in het ouderlijk huis en dat de eisen van een goede hulpverlener zich er in dat geval tegen kunnen verzetten dat over de behandeling mededelingen aan de ouders wordt gedaan.
Gelet op het – ook mondeling aan haar gedane - verzoek van D. geen informatie over hem aan klager te verstrekken, stond het de arts niet vrij over de behandeling en de diagnose van D informatie aan klager te verstrekken. Daarmee zou zij in strijd handelen met de zorg die een goed hulpverlener moet betrachten. De arts verwijst voor haar standpunt tevens naar de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG, versie januari 2010, paragraaf 3.5.1.
Op grond van art. 7:450 lid 2 BW is voor de behandeling van een minderjarige patiënt in de leeftijd van twaalf maar nog niet van zestien jaar tevens de toestemming van de ouders die het gezag over hem uitoefenen vereist. De behandeling kan evenwel zonder de toestemming van de ouders of de voogd worden uitgevoerd, indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen, alsmede indien de patiënt ook na de weigering van de toestemming de verrichting weloverwogen blijft wensen. De moeder van D is met toestemming van D volledig geïnformeerd over zijn behandeling en de gestelde diagnose.
Niet alleen op grond van het verzoek van D, maar ook op grond van de informatie waarover zij beschikt, acht de arts het niet in het belang van D om klager de door hem gevraagde informatie te verstrekken. Integendeel, daardoor zou D ernstig geschaad kunnen worden.
De desbetreffende informatie is, behalve van D en zijn moeder, afkomstig van de betrokken psycholoog, een kinderarts, de school, maatschappelijk werk, de GG&GD en de politie.
De behandeling die D op dit moment krijgt is naar het oordeel van de arts nodig om ernstig nadeel voor D te voorkomen. Bovendien is van belang dat sprake is van een weloverwogen verzoek en wens van D zelf om de betreffende behandeling te krijgen. Aan beide criteria van art. 7:450 lid 2 BW is derhalve in feite voldaan.
Het beroepsgeheim van de arts belet haar het College inzage te geven in de medische gegevens van D.
5. De beoordeling
Omtrent de klacht overweegt het College als volgt.
Klagers zoon was ten tijde van klagers verzoek om informatie 15 jaar oud. Ingevolgde art. 7:450 lid 2 BW is voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst wanneer de patiënt 12 jaar maar nog geen 16 jaar oud is, behalve toestemming van de patiënt, ook toestemming van de ouders die het gezag over hem uitoefenen vereist, tenzij - voor zover hier van belang – de behandeling nodig is om ernstig nadeel van de patiënt te voorkomen. Ingevolge art. 7:457 lid 1 jo lid 3 BW stond het de arts vrij klager te informeren over de toestand van diens zoon, tenzij de arts daardoor niet geacht kon worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen.
Zoals nader uitgewerkt in de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG, januari 2010, onderdeel 3.5.1, hebben ouders die de ouderlijke macht hebben, recht op informatie met betrekking tot de diagnose en de behandeling van hun kind, indien dat de leeftijd van 12 maar nog geen 16 jaar heeft, voor zover die informatie noodzakelijk is voor het verrichten van hun taak, tenzij dat strijd oplevert met de zorg van een goed hulpverlener. In dat geval ziet de arts af van het verstrekken van de desbetreffende inlichtingen.
Het College is van oordeel dat de arts op goede gronden heeft kunnen aannemen dat het belang van klagers zoon zich ertegen verzet dat zij informatie over diens toestand aan klager verstrekt. Klagers zoon heeft bij herhaling aan de arts kenbaar gemaakt het niet wenselijk te achten dat zijn vader over zijn toestand wordt geïnformeerd.
Het College acht het aannemelijk dat sprake is van een zeer gespannen situatie te maken hebbende met de echtscheiding van klager en zijn echtgenote.
De arts heeft haar beslissing om klager de door hem gevraagde informatie niet te verstrekken, onweersproken, niet alleen op haar eigen waarnemingen, maar ook op die van andere bij klagers zoon betrokken hulpverleners gebaseerd.
Onder deze omstandigheden heeft de arts in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat zij door het verstrekken van de door klager gevraagde informatie in strijd zou handelen met de zorg die zij als goed hulpverlener ten aanzien van klagers zoon dient te betrachten. De klacht is derhalve ongegrond.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, Prof. dr. J.H. van Bockel, Dr. J.W. van ’t Wout en Drs. P.R.H. Vermeulen, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 maart 2012.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.