ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1843 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2011-019

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1843
Datum uitspraak: 13-03-2012
Datum publicatie: 13-03-2012
Zaaknummer(s): 2011-019
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat zij heeft geweigerd een visite te brengen teneinde de toestand van de partner van klager te beoordelen. Voorts verwijt klager de arts dat zij het obductieverslag niet ter beschikking had tijdens het afgesproken consult om het verslag te bespreken en klager niet meer heeft gebeld om een nieuwe afspraak te maken toen het verslag weer boven water was.  Klacht ongegrond.  

Datum uitspraak: 13 maart 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

                                                                       A ,

                                                                        wonende te B,

                                                                       klager,

tegen:

                                                                        C, huisarts,

                                                                       wonende te D

de persoon over wie geklaagd wordt,

                                                                       hierna als de arts aan te duiden. 

1. Het verloop van de procedure

De klacht is op 4 februari 2011 door het College ontvangen.  Namens de arts heeft mr E.P. Haverkate, verbonden aan de Stichting VvAA te Utrecht, een verweerschrift ingediend. Klager heeft gerepliceerd waarna namens de arts is gedupliceerd. Op 17 augustus en op 27 september 2011 heeft het College een brief ontvangen van mr C. Bayrak, advocaat te Middelburg. Klager is op 30 augustus 2011 in het kader van het vooronderzoek mondeling gehoord. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Tenslotte heeft de arts het medisch dossier van E  ingezonden. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaats gehad op 17 januari 2012. Klager en de arts zijn beiden verschenen. Klager werd bijgestaan door mr Bayrak , de arts door mr Haverkate.

2.De feiten

Klager was de partner van E, overleden in 2010. Op 25 juni 2010 heeft klager de praktijk van de arts gebeld in verband met de toestand van zijn partner. Later die dag heeft klager met zijn partner de praktijk van de arts bezocht. De arts heeft de partner van klager onderzocht en hem naar het ziekenhuis verwezen. In januari 2011 heeft klager een afspraak met de arts gemaakt om het obductierapport van zijn partner met de arts te bespreken. Op het afgesproken tijdstip kon de arts het rapport niet vinden.

3.De klacht

De klacht bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats maakt klager de arts het verwijt dat zij op 25 juni 2010 heeft geweigerd een visite te brengen teneinde de toestand van de partner van klager te beoordelen. Voorts verwijt klager de arts dat zij het hem moeilijk maakt met het obductierapport.

4.Het standpunt van de arts

De arts heeft de partner van klager bezocht op 21 juni 2010. Zij stelde toen als diagnose dat er sprake was van een bovenste luchtweginfectie. Patiënt kreeg een kuur Doxycycline en daarbij Acetylcysteïnepoeders.  Op 25 juni 2010 is er contact met de praktijk van de arts geweest. Er werd een controle op de praktijk voor diezelfde dag afgesproken. Een visite werd niet gevraagd. Bij onderzoek vond de arts naast de luchtweginfectie een decompensatio. De arts heeft patiënt daarop ingestuurd. De dienstdoende cardioloog heeft hem onder verdenking van decompensatio cordis opgenomen op de IC. Na het overlijden van patiënt heeft klager obductie aangevraagd. De arts ontving het rapport eind december. De arts heeft met klager afgesproken dit rapport in januari 2011 te zullen bespreken. Op het daarvoor afgesproken tijdstip moest de arts constateren dat het rapport niet in de computer stond. De arts heeft haar excuses aangeboden. De arts heeft klager laten weten contact met hem op te zullen nemen als zij de beschikking had over het rapport.

5.De beoordeling

Het eerste onderdeel van de klacht ziet op de gang van zaken op 25 juni 2010. Partijen geven een verschillende lezing van wat er die dag is voorgevallen. Klager neemt het standpunt in dat de arts om een visite is gevraagd en dat zij die niet heeft willen brengen. De arts stelt daar tegenover dat niet om een visite is gevraagd en dat is afgesproken dat patiënt later die dag naar de praktijk zou komen om de situatie waarin hij verkeerde, verder te kunnen beoordelen. Het College beschikt niet over aanwijzingen op grond waarvan het kan concluderen dat het relaas van klager meer geloof verdient dan dat van de arts. Dit leidt er toe dat het College niet kan vaststellen dat op 25 juni 2010 om een visite is gevraagd. Het eerste onderdeel van de klacht kan daarom niet aanvaard worden.

Het tweede onderdeel ziet op het onderhoud dat de arts met klager had afgesproken om het obductierapport te bespreken. Partijen zijn het er over eens dat klager zich bij de arts vervoegd heeft en dat de arts om voor haar op dat moment onduidelijke redenen het rapport niet heeft kunnen vinden. Dit is een ongelukkige gang van zaken geweest. Het College is van oordeel dat deze gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient. Het is evenwel niet van oordeel dat de arts daarvoor alsnog een tuchtrechtelijke verwijt zou moeten worden gemaakt. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de arts direct excuses heeft gemaakt en heeft toegezegd contact met klager op te zullen nemen zodra zij het rapport weer had gevonden. Dat het van een verdere bespreking niet is gekomen, heeft er mee te maken gehad dat de verhouding van klager met de arts spoedig nadien slechter is geworden en  door klager is verbroken.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht zal worden afgewezen.

6.De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

w ijst de klacht af.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr H. Uhlenbroek, lid-jurist, prof. dr J.H. van Bockel, dr J.W. van ’t Wout en drs P.R.H. Vermeulen, leden-artsen, bijgestaan door mr V.G. Versteeg als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2012.

voorzitter                                                                                              secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.