ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1787 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-097b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1787
Datum uitspraak: 14-02-2012
Datum publicatie: 14-02-2012
Zaaknummer(s): 2010-097b
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat hij de kinderen van klager zonder toestemming heeft onderzocht, heeft meegewerkt aan een ondeugdelijk onderzoek door een speltherapeute en zonder eigen onderzoek de bevindingen van de speltherapeute tot de zijne heeft gemaakt, waarbij uitspraken en waardeoordelen ten nadele van klager zijn gedaan. Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 14 februari 2012                                                          

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

                                                                       A,

                                                                       wonende te B,

                                                                       klager,

                                                                       tegen:

C , huisarts,

                                                                       wonende en werkzaam te D,

                                                                       de persoon over wie geklaagd wordt,

                                                                       hierna te noemen de arts.

1.Het verloop van het geding

Het klaagschrift (met bijlagen) is op 31 mei 2010 ontvangen.  De arts heeft  bij verweerschrift (met bijlagen) verweer tegen de klacht gevoerd. Vervolgens heeft klager  gerepliceerd, waarna de arts niet meer heeft gereageerd. Bij brief van 4 maart 2011 heeft klager nog een productie ingebracht.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 20 december 2011. Op de voet van artikel 57 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg is de onderhavige klachtzaak gezamenlijk behandeld met de samenhangende klachtzaak van klager tegen de psycholoog (2010-097a).  

Verschenen zijn partijen, de arts vergezeld van mevrouw mr. Th. van der Windt, advocaat  te Amsterdam.  Partijen hebben over en weer het woord gevoerd. Klager en mr. van der Windt maakten gebruik van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Het college heeft slechts van een deel van de inhoud van de pleitnota van mr. Van der Windt kennis genomen, zoals dit ter zitting is meegedeeld.

2.De feiten

Klager is gehuwd (geweest) met mevrouw E. (hierna:de moeder). In en rond de echtscheidingsprocedure hebben zich diverse verwikkelingen voorgedaan die betrekking hadden op en gevolgen hadden voor het gezinsverband.  De tegenstellingen waren zodanig diepgaand en ernstig dat het nodig was dat de rechter een voorlopige omgangsregeling tussen klager en de drie minderjarige kinderen bepaalde. Deze regeling werd vastgesteld in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (de RvdK). Op 28 september 2009 is een voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS) uitgesproken, waarna de RvdK een zogeheten beschermingsonderzoek heeft ingesteld dat heeft geleid tot een Raadsrapport. Daarna is de VOTS omgezet in een definitieve OTS.

De moeder heeft voor haar gezin de hulp en begeleiding van een psycholoog ingeroepen hetgeen zij in een brief van 11 augustus 2009 heeft vastgelegd.  In het kader van de gezinsbegeleiding heeft de psycholoog de kinderen samen met de moeder twee keer gezien. Na de eerste keer, op 7 oktober 2009, is het oudste kind doorgestuurd naar mevrouw F., speltherapeute (hierna: de speltherapeute).

Klager, van beroep kinderarts, was samen met zijn vrouw en kinderen sinds 2008 in de praktijk van de arts ingeschreven.

In een brief van 7 februari 2010 schrijft  de speltherapeute onder meer als volgt:

Betreft…..                                     Bureau Jeugdzorg G

(het oudste kind….)                                  (….)

i.a.a.: Raad voor de kinderbescherming                                                                (…..) H

(…) Na telefonisch contact met u ….breng ik u op de hoogte van de bezorgdheid van mijzelf en van twee bij de kinderen I betrokken hulpverleners.

Na beschrijving van de Voorgeschiedenis en de aanleiding (voor de speltherapie), de Rapportage over de therapiesessie (met het oudste kind) en de Analyse en interpretaties mbt de therapiesessies volgt een Besluit en aanbevelingen. De inhoud hiervan is als volgt:

“Het is ons bekend dat therapieverslagen niet (vaak ook: niet kunnen) dienen voor waarheidsvinding over de manifestaties van seksuele kindermishandeling. Ze zijn wel valide documenten om inzicht te verkrijgen en verschaffen over de belevingswereld van kinderen. Op basis van deze verslagen en de overige gegevens die ons ter beschikking staan met betrekking tot (lees: de kinderen), maken wij ons ernstig zorgen over de huidige omgangsregeling. Ons advies is, dat op zijn minst onpartijdige professionele begeleiding bij de bezoeken aanwezig is, zodat er in ieder geval – objectief en subjectief voor de kinderen – een veiliger situatie is en de kans dat de kinderen nog meer schade oplopen in ieder geval kleiner wordt, ook doordat de vader zich niet met één van de kinderen terug kan trekken. Tevens kunnen dan mogelijk ook andere pedagogische en psychologische grenzen beter gewaarborgd blijven. Is dit onmogelijk, om wat voor reden dan ook, dan zou ons advies zijn om tot nader onderzoek geen omgang van vader met de kinderen te hebben.

De brief is ondertekend door de speltherapeute, de psycholoog (tegen wie ook een klacht is ingediend, welke gezamenlijk met de onderhavige klacht is behandeld)  alsmede de arts.

Een klacht van klager tegen de speltherapeute bij de Nederlandse Vereniging van Speltherapeuten (NVVS) is bij beslissing van 19 januari 2011 op de drie geformuleerde onderdelen (observatie en onderzoek van het oudste kind zonder medeweten en toestemming van klager, buiten hem om en zonder hem te informeren) gegrond verklaard.

3.De klacht

Klager verwijt de arts dat hij:

a)      de kinderen zonder zijn toestemming heeft onderzocht;

b)      heeft meegewerkt aan een ondeugdelijk onderzoek door de speltherapeute;

c)      zonder eigen onderzoek de bevindingen van de speltherapeute tot de zijne heeft gemaakt. 

In de klacht ligt verder besloten het verwijt, dat de arts:

d)     uitspraken en waardeoordelen ten nadele van klager heeft gedaan.

De arts onderschrijft zonder eigen onderzoek een rapport over spelobservaties waar hij niet bij aanwezig is geweest. Met de ondertekening van het rapport keert de arts zich openlijk tegen zijn eigen patiënt. De arts had gezien klagers functie als kinderarts en vanwege de ernst van de geuite beschuldigingen in het rapport extra zorgvuldig dienen te handelen hetgeen hij heeft nagelaten.

4.Het verweer

De arts heeft de klacht bestreden. Daarop wordt voor zover nodig hieronder nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1  Het college stelt voorop dat buiten kijf is dat de verhoudingen tussen klager en zijn ex-vrouw, en met name de siuatie waarin de jonge kinderen zich bevinden, zeer zorgelijk  zijn geweest, en nog steeds zijn. De ernstige tegenstellingen tussen de ouders en het verontrustend gedrag van de kinderen (mogelijk met name het oudste kind) hebben het om begrijpelijke redenen nodig gemaakt dat de rechter, de RvdK, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Bureau Jeugdzorg zijn ingeschakeld en waar nodig de geëigende beslissingen hebben genomen. Tijdens de behandeling ter openbare zitting,  eind 2011, bleek volgens de opgave van klager de situatie ongewijzigd te zijn. Een omgangsregeling is niet van de grond gekomen en enige communicatie tussen klager met de (moeder van de) kinderen is niet mogelijk.

Dit alles is zonder meer ernstig te betreuren.

5.2 Tegen deze achtergrond is begrijpelijk dat de arts en de andere bij de hulpverlening

betrokken personen hun ongerustheid hebben willen tonen. Dit betekent niet dat dit hun een vrijbrief gaf om in strijd met bestaande regels – waarbij in deze zaak met name aandacht wordt besteed aan de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG (januari 2010), waarover hierna meer – verklaringen en waardeoordelen te geven over een persoon die daarvoor zijn  toestemming niet heeft gegeven, laat staan heeft kunnen geven.

5.3  Het voorgaande betekent ook dat niet relevant is, of de feiten die in de visie van de arts

ondertekening van een verklaring zoals de onderhavige  wenselijk maakten ook daadwerkelijk (alle) vaststaan. Het college laat daarom onderzoek naar die, overigens door klager deels betwiste, feiten achterwege. Daarom zal geen aandacht worden besteed aan, bijvoorbeeld, de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik of zich anderszins in de gezinssituatie heeft gedragen op een manier die een omgangsregeling onwenselijk zou maken.  Voor zover klager met zijn verwijten inhoudelijk een discussie heeft willen voeren over de rapportage van de speltherapeute en de wijze van onderzoek, zal daaraan dus ook voorbij worden gegaan. Hieraan wordt toegevoegd dat zijn hoedanigheid van kinderarts, anders dan klager kennelijk meent, voor de aangeklaagde arts niet tot bijzondere verplichtingen leidt.

5.4  De klachtonderdelen zullen vanwege hun samenhang verder gezamenlijk worden

behandeld.

De arts heeft zich allereerst verweerd met de stelling dat hij geen onderzoek heeft verricht,

en dus buiten deze zaak staat. Dit verweer is gegrond, maar dit kan de arts  zoals hierna

blijkt, niet baten. Van belang is hier – dit tegen de achtergrond van het hiervoor genoemde klachtonderdeel d) -  dat (onderzoeks)handelingen op het gebied van de individuele

gezondheidszorg  niet nodig zijn om eventueel tuchtrechtelijk aansprakelijk te zijn.

5.5  Door mede-ondertekening van de brief van de speltherapeute heeft de arts zich de  

inhoud daarvan tot de zijne gemaakt en is hij geheel verantwoordelijk voor hetgeen de speltherapeute als haar bevindingen en haar beoordeling had opgeschreven.  Enig voorbehoud voor zijn (mede-)verantwoordelijkheid heeft de arts niet kenbaar gemaakt, noch in het rapport noch overigens, zodat hij evenals de speltherapeute inhoud van de rapportage en de motivering van de beoordeling is aan te spreken. De rapportage bevat (suggestieve) waardeoordelen.  In de rapportage staat  te lezen dat “toch een vermoeden bestaat van incestueuze handelingen (lees: van klager) met …(lees: het oudste kind), maar ook met de andere kinderen”.  Het rapport vervolgt met: “Gezien de aangifte mbt incestueuze handelingen bij (: het oudste kind) en vermoedens daarvan met al zijn kinderen, is deze omgangsregeling zonder objectieve en onpartijdige supervisie ter plekken, volgens ons absoluut niet veilig te noemen. Vader kan zich terugtrekken met een kind, in dit geval (..het jongere zusje) zonder controle”.

Deze passages laten kennelijk welbewust de mogelijkheid open dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan incestueuze handelingen en op dat punt ook voor de toekomst een gevaar is. Deze suggesties zijn niet aanvaardbaar, te meer daar klager daaromtrent niet is gehoord en de onderzoeksgegevens waarop de aanbevelingen zijn gebaseerd niet op eigen onderzoek van de arts zijn gebaseerd.

De speltherapeute, en met haar de arts, stonden andere wegen ten dienste om de op welke grond ook bestaande ongerustheid aan de bevoegde instanties te melden.

Nu heeft de arts  gekozen voor een schijnbaar gewichtige maar in wezen gratuite beschuldiging aan het adres van klager, terwijl de arts zich vanwege de adressering van de brief van de mogelijke ernstige gevolgen in de lopende procedures – omgangsregeling, OTS - bewust had moeten zijn.     

5.6   De arts heeft genoemde Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de

KNMG op verschillende onderdelen overtreden. Deze Richtlijnen ontraden behandelend artsen geneeskundige verklaringen af te geven ten behoeve van eigen patiënten (de moeder en de kinderen), juist om rolverwarring en belangenconflicten met de patiënt of rechtstreeks betrokkenen te voorkomen. In een, naar de arts wist, bestaand echtscheidingsconflict heeft de arts door ondertekening partij gekozen voor de vrouw en de kinderen en tegen klager die nota bene ook zijn patiënt was. De arts heeft niet laten blijken initiatief nodig te achten om op grond van zelfstandig  onderzoek te oordelen of de rapportage en de aanbevelingen juist waren. Ook achteraf heeft de arts niet het initiatief tot contact met klager genomen. Van belang is dat artsen  terughoudendend  zijn bij de presentatie van feiten en waardeoordelen die zij weliswaar voor waar c.q. juist houden maar niet zelfstandig hebben onderzocht. Zij dienen de gerechtvaardigde belangen van een ander dan de patiënten ten gunste van wie de verklaring wordt mede-ondertekend, in het oog te houden.

5.7  De conclusie is dat de arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel

47 van de Wet BIG jegens klager had behoren te betrachten. Oplegging van na te melden maatregel is noodzakelijk. 

6.De beslissing

Het  Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt de arts de maatregel op van WAARSCHUWING.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,  prof. dr. M.W. Hengeveld en A.J.M.F. Janssen, leden-artsen,  bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2012.

voorzitter                                                                                        secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door

a)      de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b)      degene over wie is geklaagd;

c)      de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.