ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1777 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-248

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1777
Datum uitspraak: 07-02-2012
Datum publicatie: 07-02-2012
Zaaknummer(s): 2010-248
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat hij zijn wettelijke informatieplicht niet is nagekomen aangaande de gezondheidstoestand en het behandelplan van de kinderen van klager en dat de arts bewust informatie heeft verzwegen over het medicatiegebruik van een van de kinderen van klager. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 7 februari 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage heeft de navolgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

wonende te B

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1.Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 21 december 2010. Aanvullingen daarop zijn ontvangen op 25 en 31 januari 2011 en op 17 februari 2011. Namens de arts heeft mr A.V. Rijneke, verbonden aan de Stichting VvAA te Utrecht, een verweerschrift met bijlagen ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr Rijneke voornoemd.

2. De feiten

Klager en zijn voormalige echtgenote zijn na hun echtscheiding de gezagdragende ouders over hun twee kinderen, D ( 12 jaar) en E ( 10 jaar). Beide kinderen zijn patiënt in de praktijk van de arts. Op 6 oktober 2010 heeft de arts D 30 tabletten Ritalin voorgeschreven. Op 19 oktober 2010 heeft klager een gesprek met de arts gehad over het welzijn van de kinderen. Klager heeft nadien gevraagd het medisch dossier van zijn zoon te mogen inzien. De arts heeft dit geweigerd omdat de zoon daarvoor geen toestemming gaf.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij zijn wettelijke informatieplicht niet is nagekomen aangaande de gezondheidstoestand en het behandelplan van de kinderen van klager. Daarnaast verwijt klager de arts dat hij bewust informatie heeft verzwegen over het medicatiegebruik van D.

4. Het standpunt van de arts

Op 19 oktober 2010 kwam klager op het spreekuur om over zijn kinderen te praten. Het ging in dit gesprek met name over hoe het met D ging en over medicijngebruik van E. De vraag van klager was welke medicatie E gebruikte en of de arts wist of D hiervan ook gebruikte. De arts heeft daarop in de recepthistorie van E gekeken en klager geantwoord dat hij niet wist of de aan zijn dochter voorgeschreven medicatie ook aan zijn zoon werd gegeven. Klager liet weten tegen het voorschrijven van Ritalin aan zijn zoon te zijn. Op 30 oktober 2010 belde klager de arts en deelde hem mee via de apotheek te hebben vernomen dat de arts D op 6 oktober 2010 Ritalin had voorgeschreven. De arts heeft dit bekeken en geconstateerd dat hij D inderdaad eenmalig Ritalin had voorgeschreven. De arts heeft klager toen uitgelegd dat hij dit over het hoofd moet hebben gezien, mede omdat de vraag het medicatiegebruik van E betrof.

5. De beoordeling

Het College stelt voorop dat een arts bij de behandeling van minderjarige kinderen in beginsel van beide ouders toestemming moet krijgen. In het geval de ouders gescheiden zijn en het gezag over de kinderen bij beide ouders is blijven berusten, is dit niet anders. In de praktijk zal het veelal zo zijn dat de ouder die het kind onder zijn of haar hoede heeft, zich alleen tot de arts wendt. De arts mag er in een dergelijk geval van uit gaan dat de niet aanwezige ouder zich hiertegen niet verzet. Dit is alleen anders indien de arts over aanwijzingen beschikt dat de afwezige ouder een andere mening is toegedaan. In een dergelijk geval zal de arts die ouder nadrukkelijk om toestemming moeten vragen. Zoals hierboven is vermeld, heeft de arts op 6 oktober 2010 aan D Ritalin voorgeschreven, zulks nadat de moeder van D zich met hem tot de arts had gewend. Op dat moment was de arts niet bekend met bezwaren tegen het voorschrijven van dit middel van de kant van klager. Die bezwaren kwamen immers pas nadien aan de orde. Het College heeft in zoverre geen kritiek op het handelen van de arts.

Het College heeft niet kunnen vaststellen of klager de arts op 19 oktober 2010 ook heeft gevraagd of hij aan D Ritalin had voorgeschreven. Partijen nemen over het gesprek een onderling afwijkend standpunt in en het College beschikt niet over aanwijzingen op grond waarvan het de lezing van één van hen als de juiste kan aannemen.

Rest nog de vraag of klager recht had op inzage van het medisch dossier van zijn zoon. Deze vraag beantwoordt het College in ontkennende zin. Klager had recht op informatie van de kant van de arts, maar niet op inzage van diens dossier. Het College verwijst hierbij naar richtlijn V.08 Informatie aan ouders van minderjarige patiënten van de KNMG.

Tenslotte moet nog beoordeeld worden of de arts er van af mocht zien klager van verdere informatie over zijn zoon te voorzien. Dit recht op informatie is niet onbeperkt. De arts kan informatie weigeren op grond van goed hulpverlenerschap. Daarbij kan worden gedacht aan een situatie waarin het kind daar uitdrukkelijk om heeft gevraagd of als het verstrekken van informatie duidelijk in strijd is met het belang van het kind. Ingevolge de al genoemde richtlijn kan hierbij worden gedacht aan de situatie dat de behandeling van het kind verband houdt met de problematische relatie met de ouders en informatieverstrekking aan de ouders een goede behandelrelatie in de weg zou staan. In het onderhavige geval heeft D de arts laten weten niet te willen dat zijn vader van de arts informatie over zijn situatie zou krijgen. Bij deze stand van zaken kan niet gezegd worden dat de arts, door klager niet direct te informeren, in strijd met zijn informatieplicht heeft gehandeld. Het College heeft daarom ook in zoverre geen kritiek op het handelen van de arts.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is genomen door: mr P.A. Offers, voorzitter, mr M.E. Honée, lid-jurist, drs F.G.A.J. Hakvoort – Cammel, drs M. Bakker en drs P.R.H. Vermeulen, leden-artsen, bijgestaan door mr A.F. de Kok als secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.