ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1737 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-047a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1737
Datum uitspraak: 31-01-2012
Datum publicatie: 31-01-2012
Zaaknummer(s): 2010-047a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de arts onder meer dat deze na de behandeling van patiënte had meegedeeld dat “alles er goed uitzag”. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 31 januari 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, MDL-arts

werkzaam te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift en het aanvullend klaagschrift zijn ontvangen op 16 maart, respectievelijk 20 april 2010. Namens de arts heeft E, advocaat te D, op de klacht gereageerd en het medisch dossier overgelegd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Een per fax verstuurde aanvulling op het medisch dossier werd op

5 december 2011 door het College ontvangen. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 6 december 2011. In verband met de onderlinge samenhang zijn gelijktijdig de andere door klager ingediende klachten tegen twee collega-artsen en een verpleegkundige tijdens deze zitting behandeld. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door e voornoemd die een pleitnotitie heeft overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klager is de zoon van wijlen mevrouw F, verder te noemen patiënte, die na een langdurige opname op 12 augustus 2008 in het G is overleden.

2.2. De arts is als MDL arts verbonden aan het G.

2.3 Patiënte werd in november 2007 vanuit een perifeer ziekenhuis naar de MDL afdeling van het G verwezen in verband met een poliep in het duodenum.

2.4. Na voorafgaand onderzoek ter bepaling van plaats, grootte en resectiebiliteit van de poliep, heeft de arts op 11 maart 2008 in dagbehandeling de poliep endoscopisch verwijderd.

2.5 In verband met buikklachten na de ingreep werd patiënte in observatie gehouden en vervolgens opgenomen in het G.

2.6 Diezelfde dag heeft de arts wegens een bloeding een hernieuwde endoscopie verricht en de bloeding middels coagulatie tot staan gebracht.

2.7 Nadien ontwikkelde patiënte een “acute buik” en werd een perforatie in het duodenum gediagnosticeerd die in de nacht van 11 op 12 maart 2008 operatief ingrijpen door een chirurg noodzakelijk maakte.

2.8 Het postoperatieve beloop op de Intensive Care werd gecompliceerd door intra-abdominale abcessen, een pseudomonaspneumonie, een pneumothorax en cardiale ischaemie bij tachycardie.

2.9 Na 20 maart 2008 heeft de arts geen persoonlijk contact meer gehad met klager of patiënte.

2.10 Medio mei 2008 werd patiënte overgeplaatst naar de afdeling heelkunde, alwaar zij koorts ontwikkelde met stijgende infectieparameters, een presacraal abces en peri-anale dermatitis.

2.11 Na een uiteindelijk stabiel beeld verslechterde de lichamelijke situatie van patiënte ernstig vanaf eind juli 2008. Er traden leverenzym- en leverfunctiestoornissen, respiratoire problemen en een longembolie op. Patiënte overleed op 12 augustus 2008 onder het beeld van respiratoir falen.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat deze vlak na de endoscopische behandeling heeft gezegd dat “alles er goed uitzag” bij patiënte. Tevens zou de arts in een gesprek met klager op 12 maart 2008 naar voren hebben gebracht dat er in het G betere artsen werkzaam zijn en er betere apparatuur aanwezig is.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

Uit het door de arts overgelegde medisch dossier, de aanvulling op het medisch dossier en hetgeen de arts ter terechtzitting naar voren heeft gebracht blijkt naar het oordeel van het College dat de arts op basis van goede voorlichting aan patiënte en klager, de juiste indicatie, waaronder de bepaling van de grootte en resectibiliteit van de poliep, alsmede de keuze voor een endoscopische of operatieve verwijdering en daarbij ruime persoonlijke ervaring met het endoscopisch verwijderen van tumoren in het maag-darmkanaal, gerechtvaardigd mocht overgaan tot het verwijderen van de poliep bij patiënte. Daarnaast was het geëigende instrumentarium voor de ingreep voorhanden en waren de endoscopieassistenten voldoende toegerust om een patiënte met deze afwijking adequaat te behandelen.

Tijdens en vlak na de hiervoor genoemde eerste endoscopische ingreep -zie het verslag van 11 maart 2008 dat deel uitmaakt van het overgelegde medisch dossier- zag het er naar uit dat alles goed was verlopen en heeft de arts zich ook in die termen uitgelaten jegens patiënte en klager.

De omstandigheid dat in een later stadium sprake was van een bloeding en een perforatie, hoe betreurenswaardig ook, betekent niet dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld toen hij, voordat de bloeding en de perforatie zich openbaarden, zich jegens patiënte en klager uit heeft gelaten zoals hiervoor geschetst.

Wat betreft het tweede klachtonderdeel kan de arts zich niet voorstellen en ontkent hij derhalve dat hij gezegd heeft “dat er in het G betere artsen waren en betere apparatuur”.

Wel heeft hij zich naar eigen zeggen in algemene termen, zonder hier een waardeoordeel aan te verbinden, uitgelaten over de reden waarom patiënte werd doorverwezen naar het onderhavige ziekenhuis en de geavanceerde apparatuur waarover het G beschikt. Wat hiervan zij, partijen spreken elkaar tegen over de inhoud van de informatie die is verstrekt. Het College ziet geen aanleiding om aan de versie van een van de partijen meer waarde toe te kennen dan aan die van de ander en kan derhalve niet vaststellen dat de arts in dit verband tekort is geschoten. Dit betekent dat dit klachtonderdeel wordt verworpen.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht in zijn geheel wordt afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, dr. J.W. van ’t Wout en prof. dr. J.H. van Bockel, leden-artsen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.