ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1690 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-129c
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1690 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2012 |
Datum publicatie: | 11-01-2012 |
Zaaknummer(s): | 2010-129c |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de arts dat er slecht is gecommuniceerd tussen behandelaars en ten onrechte niet is geluisterd naar de jarenlange ervaringen die de familie met het ziektebeeld van patiënt had. Klager verwijt de arts voorts dat patiënt al eerder beter begeleid en behandeld had moeten worden en dat het medicatiebeleid op bepaalde momenten fout is geweest. Klacht ongegrond. |
Datum uitspraak: 10 januari 2012
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A
wonende te B,
klager,
tegen:
C, arts,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 28 september 2010. Namens de arts heeft prof. mr. J.G. Sijmons, advocaat te Zwolle, tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Klager heeft hiervan op 2 mei 2011 gebruik gemaakt.
Van hetgeen tijdens het verhoor is besproken is proces-verbaal opgemaakt. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 22 november 2011. De behandeling vond op de voet van artikel 57 Wet BIG gezamenlijk plaats met die van de klachtzaken 2010-129 a (een psychiater) en 129 b (een verpleegkundige). Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door prof. mr. Sijmons voornoemd.
2. De feiten
Klagers vader, E, verder te noemen: patiënt, was sinds medio 1994 onder behandeling bij het F. Van augustus 1996 tot mei 1997 was patiënt opgenomen wegens een paranoid-psychotisch beeld. In 2004 kreeg patiënt opnieuw een psychose. Daarna werd vastgesteld dat patiënt aan schizofrenie leed en werd hij behandeld in G. Destijds had patiënt een vaste baan en was hij – met medicatie – stabiel. Op 20 mei 2010 werd patiënt opgenomen via verwijzing van de huisarts vanwege angst voor psychotische decompensatie. Aansluitend was patiënt van 27 mei tot 2 juli 2010 opnieuw opgenomen in G; na een incident werd hij overgeplaatst naar een gesloten afdeling tot hij op 19 juli 2010 werd ontslagen. De arts was betrokken bij de opname van patiënt op de gesloten afdeling tot patiënt hij onder verantwoordelijkheid van de arts op 19 juli 2010 werd ontslagen. Op 20 en 22 juli 2010 vonden in het G gesprekken plaats met patiënt. Patiënt heeft op 23 juli 2010 een suïcidepoging gedaan.
3. De klacht
Klager is niet tevreden over de behandeling van patiënt in het F, waar de arts werkzaam was. Er werd slecht gecommuniceerd tussen de behandelaars en ten onrechte niet geluisterd naar de jarenlange ervaringen die de familie met het ziektebeeld van patiënt had. In 2009 verslechterde de situatie van pati ë nt, nadat hij werkloos was geworden en zijn schoonzus overleed. Patiënt had al voor de opname van 20 mei 2010 beter begeleid moeten worden. Het depot Risperdal werd te laat verhoogd naar 50 mg, terwijl het gewicht van patiënt al maanden toenam. De afbouw van lorazepam en het verstrekken van de hoeveelheid van 14 pillen bij ontslag was niet zorgvuldig. Indien de depressie van patiënt eerder was behandeld, had patiënt mogelijk geen suïcidepoging ondernomen.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Patiënt was vrijwillig overgeplaatst naar de gesloten afdeling vanwege een agressief incident bij een maniforme opwindingstoestand.
De ontwikkeling van de psychiatrische toestand van patiënt werd aan de hand van zijn functioneren dagelijks geëvalueerd. Hierbij werden de opgelegde beperkingen gecontroleerd en teruggebracht en zijn medicatie aangepast. Dit kwam overeen met de wens van patiënt volgend uit de contacten met de psychiater. Besloten werd om, vanwege het incident op G, de klinische behandeling af te maken op de gesloten afdeling. Toen patiënt op 13 juli 2010 was gestabiliseerd en naar huis wilde, werd vanwege door klager en de partner van patiënt geuite bezorgdheid besloten het ontslag uit te stellen en de medicatie verder aan te passen met klinische observatie van het beloop. Er werd daarna geen verslechtering van zijn functioneren geconstateerd.
5. De beoordeling
In de kern klaagt klager erover dat niet voldoende begeleiding is geboden en niet is ingegrepen naar aanleiding van depressieklachten van patiënt, dat er onvoldoende naar de informatie en de geuite bezorgdheid van de familie is geluisterd en dat het medicatiebeleid niet juist was.
De arts was betrokken bij de opname van patiënt op de gesloten afdeling; deze opname was van 2 tot 19 juli 2010. Het College is van oordeel dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de aard van de klachten van patiënt zodanig waren dat een langer durende (al dan niet) ingrijpen althans een gedwongen opname noodzakelijk was. Uit het feit dat patiënt kort daarna een suïcidepoging heeft ondernomen volgt niet dat dit daaraan voorafgaand was te voorzien of voorzien had moeten worden. De arts heeft dit gemotiveerd bestreden. De arts heeft aangegeven dat de zorgen van de familie van patiënt zijn betrokken bij bepaling van het beleid bij het ontslag en dat daarom besloten werd het ontslag uit te stellen, ofschoon er toen al geen indicatie meer was voor gesloten opname. Bij ontslag was er volgens de arts geen indicatie meer voor verdere klinische behandeling , terwijl patiënt naar huis wilde. Het College onderschrijft dat in geval van verschil in inzichten over een behandeling of opname tussen een patiënt en zijn naasten of familie, de wens van de patiënt in beginsel gevolgd dient te worden. Het feit dat klager en de partner van patiënt de situatie meenden beter te kunnen beoordelen dan de psychiater en andere behandelaars kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de behandelaar ten slotte op eigen inzicht moet afgaan.
Het College heeft geen bedenkingen tegen de (wijze van) afbouw van lorazepam medicatie daar het in het algemeen gewenst is deze medicatie kort voor te schrijven.
Het is het College dan ook niet gebleken dat de arts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gezien het vorenstaande wordt de klacht afgewezen.
Gezien het vorenstaande wijst het College de klacht van klager af.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
Wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, R.H.P. van Beest en dr. B. van Ek, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.