ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1689 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-129b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1689
Datum uitspraak: 10-01-2012
Datum publicatie: 11-01-2012
Zaaknummer(s): 2010-129b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de verpleegkundige dat er slecht is gecommuniceerd tussen behandelaars en ten onrechte niet is geluisterd naar de jarenlange ervaringen die de familie met het ziektebeeld van patiënt had. Klager verwijt de arts voorts dat patiënt al eerder beter begeleid en behandeld had moeten worden en dat het medicatiebeleid op bepaalde momenten fout is geweest. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 10 januari 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, verpleegkundige,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de verpleegkundige.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 26 juli 2010, waarna een aanvullend klaagschrift is ontvangen op 27 juli 2010. Namens de verpleegkundige heeft prof. mr. J.G. Sijmons, advocaat te Zwolle, tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Klager heeft hiervan op 2 mei 2011 gebruik gemaakt. Van hetgeen tijdens het verhoor is besproken is proces-verbaal opgemaakt. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 22 november 2011. De behandeling vond op de voet van artikel 57 Wet BIG gezamenlijk plaats met die van de klachtzaken 2010-129 a (een psychiater) en 129 c (een arts). Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De verpleegkundige werd bijgestaan door prof. mr. Sijmons voornoemd.

2. De feiten

Klagers vader, E verder te noemen: patiënt, was sinds medio 1994 onder behandeling bij het F. De verpleegkundige heeft daar als sociaal psychiatrisch verpleegkundige patiënt gedurende langere tijd behandeld en begeleid. Van augustus 1996 tot mei 1997 was patiënt opgenomen wegens een paranoid-psychotisch beeld. In 2004 kreeg patiënt opnieuw een psychose. Daarna werd vastgesteld dat patiënt aan schizofrenie leed en werd hij behandeld in G. Destijds had patiënt een vaste baan en was hij – met medicatie – stabiel. Op 20 mei 2010 werd patiënt in F opgenomen via verwijzing van de huisarts vanwege angst voor psychotische decompensatie. Aansluitend was patiënt van 27 mei tot 2 juli 2010 opnieuw opgenomen in G; na een incident werd hij overgeplaatst naar een gesloten afdeling tot hij op 19 juli 2010 werd ontslagen. Op 20 en 22 juli 2010 vonden in het G gesprekken plaats met patiënt. Patiënt heeft op 23 juli 2010 een suïcidepoging gedaan.

3. De klacht

Klager is niet tevreden over de behandeling van patiënt in het F, waar de verpleegkundige werkzaam was. Er werd slecht gecommuniceerd tussen de behandelaars en ten onrechte niet geluisterd naar de jarenlange ervaringen die de familie met het ziektebeeld van patiënt had. In 2009 verslechterde de situatie van pati ë nt, nadat hij werkloos was geworden en zijn schoonzus overleed. Patiënt had al voor de opname van 20 mei 2010 beter begeleid moeten worden. Het depot Risperdal werd te laat verhoogd naar 50 mg, terwijl het gewicht van patiënt al maanden toenam. De afbouw van lorazepam en het verstrekken van de hoeveelheid van 14 pillen bij ontslag was niet zorgvuldig. Indien de depressie van patiënt eerder was behandeld, had patiënt mogelijk geen suïcidepoging ondernomen.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft de klacht gemotiveerd bestreden. De verpleegkundige was niet bevoegd te beslissen over het medicatiebeleid en daarvoor niet verantwoordelijk. De verpleegkundige was met de behandelende psychiater betrokken bij de gesprekken na het ontslag op 19 en 20 juli 2010. De partner van patiënt uitte in het eerste gesprek haar zorgen over patiënt. In het daaropvolgende gesprek op 22 juli 2010 was patiënt meer ontspannen.

Er waren geen aanwijzingen voor psychose of suïcidaliteit en er was niet gebleken van dreigend gevaar. Er werd niet voldaan aan de voorwaarden voor gedwongen opname en er waren geen aanwijzingen voor een komende suïcidepoging. Patiënt uitte zich normaal en ging akkoord met de voorgestelde voortzetting van de ingezette behandeling. Klager en de partner van patiënt wilden patiënt graag opgenomen zien, maar daarvoor bestond onvoldoende indicatie.

5. De beoordeling

In de kern klaagt klager erover dat niet voldoende begeleiding is geboden en niet is ingegrepen naar aanleiding van depressieklachten van patiënt, dat er onvoldoende naar de informatie en de geuite bezorgdheid van de familie is geluisterd en dat het medicatiebeleid niet juist was.

De verpleegkundige was betrokken bij de begeleiding van patiënt tijdens de opname en bij de contacten na het ontslag van patiënt. Het is het College niet gebleken dat de verpleegkundige onvoldoende begeleiding heeft geboden aan patiënt tijdens de opname. Dit klachtonderdeel is door klager niet nader onderbouwd. Het College is van oordeel dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de aard van de klachten van patiënt zodanig waren dat ingrijpen althans een gedwongen opname mogelijk en noodzakelijk was. Uit het feit dat patiënt kort daarna een suïcidepoging heeft ondernomen volgt niet dat dit daaraan voorafgaand was te voorzien of voorzien had moeten worden. De verpleegkundige heeft dit gemotiveerd bestreden. De verpleegkundige heeft erkend dat de zorgen van de familie van patiënt duidelijk en begrijpelijk waren, maar dat de wensen over de behandeling van patiënt zelf leidend zijn en ontslag door hem gewenst was. Het College onderschrijft dat in geval van verschil in inzichten over een behandeling of opname tussen een patiënt en zijn naasten of familie, de wens van de patiënt in beginsel gevolgd dient te worden. Van een uitzondering was in dit geval geen sprake. Het feit dat klager en de partner van patiënt de situatie beter meenden te kunnen beoordelen dan de psychiater en andere behandelaars kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de behandelaar ten slotte op eigen inzicht moet afgaan.

De verwijten van klager over het afbouwen respectievelijk verhogen van medicatie kunnen de verpleegkundige niet treffen, omdat de verpleegkundige niet betrokken was bij of verantwoordelijk was voor het voorschrijven van de (dosering van de) medicatie.

Het is het College dan ook niet gebleken dat de verpleegkundige een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gezien het vorenstaande wordt de klacht afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, drs. A.J.M. Koeter en M.J. van Bergeijk, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.