ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1679 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2010-018

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2012:YG1679
Datum uitspraak: 10-01-2012
Datum publicatie: 10-01-2012
Zaaknummer(s): 2010-018
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij klager ten onrechte heeft volstaan met doorverwijzing naar de UWV-arts en niet heeft gewezen op de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek op grond van het ARAR, de afspraak met klager te laat telefonisch heeft verzet en zijn oordeel over de arbeidsgeschiktheid van klager niet heeft willen toelichten. Een onderdeel gegrond. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 10 januari 2012

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, bedrijfsarts,

wonende te D,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlage is ontvangen op 29 januari 2010. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 15 november 2011. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. M.S.P. Orbán, als advocaat verbonden aan Achmea Vitale te Arnhem.

2. De feiten,

2.1 Klager is werkzaam in Rijksoverheidsdienst. Op 11 september 2009 heeft hij zich tot de arts gewend in verband met spanningsklachten die (mede) werden veroorzaakt door een onzekere toekomst bij zijn werkgever.

2.2 Op 16 september 2009 is klager opnieuw door de arts op diens spreekuur gezien. Die datum is met de arts gesproken over een dreigend arbeidsongeschiktheidsontslag.

2.3 Op 16 oktober 2009 heeft klager wederom een bezoek afgelegd aan de bedrijfsarts tijdens welk bezoek de spanningsklachten aan de orde zijn geweest, welke verband hielden met het aankomend ontslag bij de werkgever.

2.4 De volgende afspraak met de arts stond gepland voor 26 januari 2010. Deze afspraak is namens de arts op 25 januari 2010 afgezegd en verzet naar 27 januari 2010. Tijdens dit spreekuur zijn de spanningsklachten wederom besproken en heeft klager de arts meegedeeld dat hij 1 februari 2010 zou worden ontslagen. De arts heeft vervolgens een werkhervattingsadvies gegeven, waarbij hij klager per 1 februari 2010 arbeidsgeschikt heeft verklaard.

De arts heeft hiervan als volgt schriftelijk verslag gedaan: “Vandaag betrokkene op het spreekuur gezien. De huidige gezondheidsklachten en bijkomende beperkingen zijn m.i. niet dermate ernstig van aard dat volledige arbeidsongeschiktheid aan de orde is. Daarom advies de verzuimmelding per 1/2 af te sluiten. Er is geen sprake van reintegratie mogelijkheid bij deze werkgever ivm. met het ontslag per 1 februari. Betrokkene heeft daarover een andere visie/standpunt en ik heb hem daarom gewezen tot het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV.”

3. De klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het navolgende in:

- klager verwijt de arts dat hij hem tijdens het spreekuur van 27 januari 2010 niet heeft gewezen op het in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) neergelegd recht (naar het College begrijpt op grond van artikel 36 b ARAR) om een hernieuwd onderzoek te vragen door een commissie van drie geneeskundigen. In plaats daarvan heeft de arts ten onrechte volstaan met het doorverwijzen van klager naar het UWV;

- de afspraak van 26 januari 2010 is door de arts te laat verzet naar de dag daaropvolgend;

- het oordeel over de arbeidsgeschikt van klager is door de arts niet, althans onvoldoende, aan klager toegelicht.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel geldt dat klager in dienst is van de Rijksoverheid. Dit brengt met zich mee dat op hem de regels van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) van toepassing zijn. In § 2 zijn regels met betrekking tot ‘arbeidsgezondheidskundige begeleiding en medisch advies’ vervat. Artikel 36 ziet op verzuimbegeleiding en arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de ambtenaar. Artikel 36a bepaalt onder welke omstandigheden een arbeidsgezondheidskundig onderzoek verplicht mag worden gesteld.

In artikel 36b vervolgens is – voor zover van belang - het volgende bepaald:

1.In geval van een geschil over het wel of niet bestaan van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte voorziet artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI , voorheen artikel 30, eerste lid, onder e, van de Wet SUWI) in het instellen van een onderzoek en het geven van een oordeel.

2.Het medisch advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 36a, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en Onze Minister medegedeeld.

3.De ambtenaar of de gewezen ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij het niet eens is met het medisch advies. De deskundige persoon of de arbodienst stelt Onze Minister in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek.

4.Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het schriftelijk verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen plaats.

5.Op verzoek van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie geneeskundigen kenbaar te maken.

 

5.2 De arts heeft gesteld dat de mogelijkheid van artikel 36b ARAR tot het aanvragen van een oordeel van de commissie van drie geneeskundigen slechts ziet op een medisch advies (arbeidsgeneeskundig onderzoek) als genoemd in artikel 36b lid 2 ARAR. Van het geven van een dergelijk medisch advies is naar mening van de arts in casu geen sprake geweest.

Het College kan zich in die redenering niet vinden. Naar oordeel van het College geldt dat aan de conclusies van de arts dat klager als arbeidsgeschikt kon worden aangemerkt weldegelijk een medische beoordeling en advisering als bedoeld in artikel 36 b lid 2 juncto artikel 36a (en dan in het bijzonder het gestelde onder h) ARAR ten grondslag ligt. Daarmee was er voor klager ook de mogelijkheid om het advies van de arts waarin klager arbeidsgeschikt werd verklaard ter toetsing voor te leggen aan de commissie van drie geneeskundigen zoals in de ARAR voorzien.

5.4 Naar oordeel van het College mag van een arts die als bedrijfsarts voor de overheid werkt, worden verwacht dat hij op de hoogte is van de toepasselijke regelgeving. In casu was het voor de arts duidelijk dat klager het niet eens was met de conclusie van de arts omtrent zijn arbeidsgeschiktheid. Het had daarom op de weg van de arts gelegen om klager te wijzen op zowel de in lid 1 als in lid 3 van artikel 36 b ARAR neergelegde mogelijkheden om op te komen tegen het advies van de bedrijfsarts. Nu de arts heeft nagelaten om klager te informeren over de mogelijkheid als genoemd in lid 3 van artikel 36 b ARAR, is hij onvolledig geweest in zijn informatievoorziening. Daarmee is de arts tekort geschoten in zijn informatieplicht jegens klager, hetgeen de arts tuchtrechterlijk moet te worden aangerekend.

5.5 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft klager ter zitting bevestigd dat het bericht van de arts van 25 januari 2010 waarin werd gemeld dat de afspraak voor de volgende dag geen doorgang kon vinden en zou worden verplaatst naar 27 januari 2010, hem tijdig heeft bereikt. Ter zitting heeft de arts nog toegelicht dat er deugdelijke redenen waren voor het verplaatsen van die afspraak. Het is dan ook niet in te zien waarom de arts ten aanzien van die verplaatsing een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen treffen.

5.6 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel heeft de arts ter zitting gesteld dat hij de redenen omtrent de arbeidsgeschiktmelding wel degelijk mondeling aan klager heeft toegelicht. Het is voor het College niet vast te stellen wat er tijdens het gesprek precies is medegedeeld. Wel stelt het College vast dat de arts in de schriftelijk verslaglegging de redenen voor de arbeidsgeschiktmelding voldoende heeft toegelicht. Deze verslaglegging is door de arts ook klager toegestuurd. Om die reden kan niet worden gesteld dat de arts klager onvoldoende heeft ingelicht. Dit klachtonderdeel zal daarom als ongegrond worden afgewezen.

5.7 Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel 1 gegrond is, zodat een waarschuwing als passende sanctie zal worden opgelegd. Voor het overige wordt de klacht afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

verklaart klachtonderdeel één gegrond en legt de arts daarvoor de maatregel van waarschuwing op. Wijst de overige klachtonderdelen af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, drs. P.R.H. Vermeulen, drs. M. Bakker en Dr. F.E. Ros, leden-artsen, bijgestaan door mr. J.P. Hoogland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.