ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG2180 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011/108

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG2180
Datum uitspraak: 26-06-2012
Datum publicatie: 27-06-2012
Zaaknummer(s): G2011/108
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bij een huisartsenpost dienstdoende huisarts wegens onvoldoende diagnostiek, het ten onrechte uitsluitend telefonisch afdoen van de klachten en het nalaten zelfstandig en lichamelijk onderzoek te doen, het niet (desgevraagd) verwijzen naar een ziekenhuis en het onvoldoende luisteren naar patiënte. Klacht ongegrond.

Rep.nr. G2011/108

26 juni 2012

Def. 78

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 11 oktober 2011

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

advocaat : mr. drs. M.C. Hoogendam,

tegen

C,

werkende te D,

huisarts,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

advocaat: mr. J.W. Kastelein.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 7 oktober 2011, ingekomen op 11 oktober 2011;

- het ongedateerde verweerschrift, ingekomen op 2 januari 2012;

- de ongedateerde repliek, ingekomen op 15 februari 2012;

- de ongedateerde dupliek, ingekomen op 20 maart 2012.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 24 april 2012. Verschenen zijn: klager en verweerder, samen met hun beider advocaten.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

De echtgenote van klager, hierna mede te noemen patiënte, heeft op 16 november 2010 om 19:22 uur de huisartsenpost in E bezocht. Haar klachten waren dat zij sinds drie dagen koude rillingen had, met sinds één dag bestaande pijn in de rechter voet, het rechter dijbeen en de rechterhand.

De op dat moment dienstdoende huisarts is tot de diagnose polyneuropathie e.c.i. gekomen en heeft amitriptyline voorgeschreven.

2.2

Dezelfde avond om 22:35 uur heeft patiënte wederom telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost. Zij deelde mee dat de pijn steeds heviger werd en dat haar temperatuur was opgelopen tot 39º C. Verweerder, die op dat moment dienst had, heeft vervolgens rond 23:26 uur een telefonisch consult gehouden met patiënte. Verweerder heeft daarbij de diagnose "alg. pijnklachten" gesteld en patiënte Tramadol voorgeschreven.

2.3

Nadat patiënte in de nacht van 16 november 2010 een consult thuis heeft gehad van een andere dienstdoende huisarts, heeft patiënte op 17 november 2010 om 07:45 uur haar eigen huisarts bezocht. Deze heeft haar naar het laboratorium verwezen voor bloedonderzoek. Na om 10:00 uur de uitslag te hebben ontvangen, heeft haar huisarts haar naar het ziekenhuis verwezen.

2.4

In het ziekenhuis is kort na binnenkomst een hypotensieve shock (een acute levensbedreigende toestand waarbij de druk in de bloedvaten te laag is om de vitale functies in stand te houden) ontstaan die niet behandelbaar was. Patiënte is omstreeks 12:30 uur overleden onder de verdenking van een aortadissectie (een levensbedreigende aandoening waarbij de binnenste laag van de wand van de grote lichaamslagader scheurt). Een dag na het overlijden van patiënte is gebleken dat de bloedkweken, die bij binnenkomst in het ziekenhuis waren afgenomen, Streptokokken groep A (S. Pyogenes) bevatten. Het ziektebeeld en het overlijden kunnen achteraf waarschijnlijk verklaard worden door een fulminante Streptokokken infectie.

3. De klacht

De klacht valt uiteen in drie samenhangende klachtonderdelen en luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1 Onderdeel 1

Verweerder heeft onvoldoende zelfstandig onderzoek verricht en geen differentiaaldiagnose opgesteld waardoor mogelijk behandelopties zijn gemist. Verweerder had niet mogen afgaan op uitsluitend telefonisch contact maar had patiënte zelf moeten onderzoeken. Juist het eerdere contact met een andere, bij de huisartsen­post dienstdoende huisarts en de verder verhoogde temperatuur had bij verweerder alle alarmbellen moeten laten afgaan.

3.2 Onderdeel 2

Verweerder heeft patiënte niet doorverwezen naar het ziekenhuis voor verdere diagnostiek en behandeling. Zowel patiënte als klager heeft aangedrongen op een opname in het ziekenhuis.

3.2 Onderdeel 3

Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de signalen van patiënte en klager.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

4.1 Ten aanzien van onderdeel 1

Patiënte was voorafgaand aan het contact met verweerder eerder die avond bij de huisartsenpost geweest en gezien door de op dat moment dienstdoende huisarts. In eerste instantie belde klager, waarna patiënte op verzoek van verweerder de telefoon overnam. Patiënte bleek toen goed aanspreekbaar, was vlot pratend en alert. Zij maakte op verweerder niet een zieke indruk maar klaagde over erge spierpijn die zich had verspreid over haar hele lichaam. Deze pijnklachten waren a-specifiek en er kwamen bij de annamnese geen zodanig verontrustende aspecten naar voren dat patiënte naar het ziekenhuis moest worden gestuurd, noch dat patiënte moest worden bezocht voor nader onderzoek. Patiënte gaf aan zich niet erg ziek te voelen maar vooral iets tegen de pijn te willen hebben. Verweerder heeft haar vervolgens ter bestrijding van de pijn een zodanige hoeveelheid Tramadol voorgeschreven dat patiënte de nacht kon doorkomen. Ook heeft verweerder patiënte voor verdere behandeling doorverwezen naar de eigen huisarts. Patiënte gaf aan in te stemmen met dit beleid.

Verweerder is van mening dat hij mocht volstaan met het geven van medicatie en het verwijzen naar de huisarts.

4.2 Ten aanzien van onderdeel 2

Patiënte en klager hebben niet te kennen gegeven dat zij doorverwezen wilden worden naar het ziekenhuis. Dit blijkt ook niet uit de anamnese van de assistente.

4.3 Ten aanzien van onderdeel 3

Het gesprek met patiënte duurde zeker tien minuten en is door verweerder zorgvuldig gevoerd.

4.4 Ten aanzien van de klachtonderdelen

Verweerder is van mening dat hij zorgvuldig heeft gehandeld en dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1

Het College zal beoordelen of verweerder terzake van de behandeling van patiënte een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij wordt vooropgesteld dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat om het geven van het antwoord op de vraag of de arts bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 1

Het verwijt dat verweerder onvoldoende zelfstandig onderzoek heeft verricht en geen differentiaaldiagnose opgesteld waardoor mogelijk behandelopties zijn gemist, treft geen doel.

Allereerst acht het College aannemelijk geworden dat verweerder, toen hij in eerste instantie klager aan de telefoon kreeg, meteen naar patiënte heeft gevraagd en in het daaropvolgende gesprek met haar een anamnese heeft afgenomen. Uit de gegevens van de huisartsenpost en uit het verweerschrift blijkt dat de erge pijn de belangrijkste reden was voor klager en patiënte om in de avond van 16 november 2010 contact op te nemen met de huisartsenpost. Naar het oordeel van het College heeft verweerder voldoende adequaat gereageerd op de voorliggende hulpvraag. In dat verband is als onbetwist komen vast te staan dat verweerder de tijd heeft genomen om patiënte te woord te staan en uit te vragen. Voorts is gebleken dat verweerder bij het uitvragen van patiënte de diagnose (polyneuropathie e.c.i.) die bij het eerdere contact met de huisartsenpost door de toen dienstdoende huisarts was gesteld, niet heeft overgenomen. Daarentegen is verweerder naar aanleiding van de door hem afgenomen anamnese en de daarbij door patiënte gepresenteerde klachten tot een diagnose (algemene pijnklachten) gekomen. Nu het, zoals hiervoor overwogen, primair ging om (bestrijding van) de pijnklachten, kon en mocht verweerder naar het oordeel van het College volstaan met het enkel houden van een telefonisch consult, het naar aanleiding daarvan voorschrijven van een pijnbestrijdingsmiddel om de nacht door te komen en tot slot het verwijzen naar de eigen huisarts. Aanleiding voor een lichamelijk onderzoek van patiënte was er voor verweerder gezien het voorgaande dan ook niet. Het feit dat de lichaamstemperatuur van 39º C bedroeg maakt het voorgaande niet anders.

Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdelen 2 en 3

Het verwijt dat verweerder patiënte niet heeft verwezen naar een ziekenhuis voor verder onderzoek en verdere behandeling treft gezien het voorgaande evenmin doel. Klager heeft gesteld dat verweerder niet heeft geluisterd naar patiënte en klager. Ook zouden patiënte en klager hebben aangedrongen op een ziekenhuisopname. Verweerder heeft dit betwist. Nu de verklaringen van partijen tegenover elkaar staan, kan het College niet vaststellen wie van beiden gelijk heeft.

Als al zou komen vast te staan dat patiënte en klager hebben aangedrongen op een ziekenhuisopname, is het de vraag of een redelijk handelend arts tot de beoordeling zou komen dat er sprake was van een diagnose die een opname in een ziekenhuis noodzakelijk maakte. Gelet op hetgeen ten aanzien van het eerste klachtonderdeel is overwogen, is het College van oordeel dat dit niet het geval is. Een acute infectie met streptococcus pyogenes of zich ontwikkelende sepsis kan een zodanig uitzonderlijk fulminant beloop hebben dat dit in een vroeg stadium zeer moeilijk te herkennen is, waardoor het onwaarschijnlijk is dat deze diagnose door verweerder zou zijn gesteld. De diagnose acute Streptokokken infectie is in het vroege stadium zeer moeilijk te herkennen en ook zo uitzonderlijk dat het onwaarschijnlijk is dat deze door verweerder zou zijn gesteld. Na verweerder zijn nog twee huisartsen geconsulteerd, één van de huisartsenspost en de eigen huisarts, die beiden ook niet tot de diagnose sepsis zijn gekomen en ook geen aanleiding hebben gezien om patiënte onmiddellijk door te verwijzen naar een ziekenhuis.

Ook deze klachtonderdelen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

6. Slotsom

Op grond van het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder is gebleven binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening. Hieraan kan niet afdoen dat de door verweerder gemaakte inschatting van de gezondheidstoestand van patiënte achteraf helaas onjuist is gebleken. De klacht moet dan ook in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

prof. dr. J.W. Snoek, lid-geneeskundige,

dr. S.A.J. van den Broek, lid-geneeskundige,

drs. R. van der Eijk, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. H.J. Idzenga, secretaris.

en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2012 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter: