ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG2067 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011/63

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG2067
Datum uitspraak: 05-06-2012
Datum publicatie: 05-06-2012
Zaaknummer(s): G2011/63
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Traumachirurg. Seksuele betrekkingen met patiënte tijdens het voortbestaan van de behandelingsovereenkomst. Pogingen de waarheid te bemantelen door een niet authentiek document in te brengen bij de Klachtencommissie van het ziekenhuis. Bedreiging van patiënte en gebruik van informatie uit medisch dossier zonder geneeskundige noodzaak en in persoonlijke sfeer. Ernstig onprofessioneel gedrag. Schorsing voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaar, geheel voorwaardelijk. Het College stelt daarbij een aantal voorwaarden.

Rep.nr. G2011/63

5 juni 2012

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 14 juni 2011

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

advocaat: mevrouw mr. E. van Wolde,

tegen

C,

wonende te B,

verweerder,

chirurg ,

BIG reg. nr.: x,

advocaat en gemachtigde : mr. M.R. Gans.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift van 14 juli 2011 met bijlage, ingekomen per fax op dezelfde datum en per gewone post op 15 juli 2011;

- een brief van verweerder van 15 augustus 2011, ingekomen op 17 augustus 2011;

- het verweerschrift van 13 september 2011, ingekomen op 16 september 2011;

- de repliek van 20 oktober 2011 met bijlagen, ingekomen per fax op dezelfde datum en per gewone post op 21 oktober 2011;

- de dupliek van 24 januari 2012, ingekomen per fax op dezelfde datum;

- het proces-verbaal van het op 13 februari 2012 gehouden mondelinge vooronderzoek onder leiding van de plaatsvervangend voorzitter van het College, mr. P.W.M. Huisman;

- een brief van de advocaat van verweerder van 21 februari 2012 met bijlagen, ingekomen per fax op dezelfde datum en per gewone post op 23 februari 2012;

- een brief van de advocaat van klaagster van 23 februari 2012 met bijlagen, iingekomen op 24 februari 2012;

- een brief van de advocaat van klaagster van 5 maart 2012 met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2012;

- een brief van de advocaat van verweerder van 2 april 2012 met bijlagen, ingekomen op 3 april 2012;

- een brief van de advocaat van verweerder van 1 mei 2012 met bijlagen, ingekomen op 7 mei 2012;

- een brief van de advocaat van klaagster van 2 mei 2012, ingekomen per fax op dezelfde datum.

De klacht is behandeld in het gebouw van de rechtbank Groningen ter openbare terechtzittingen van 28 februari 2012, 17 april 2012 en 8 mei 2012 waar klaagster telkens met haar advocaat is verschenen. Verweerder is ondanks behoorlijke oproeping op 28 februari 2012, zoals hij had aangekondigd, niet ter terechtzitting verschenen. Zijn advocaat was op die terechtzitting als zijn gemachtigde aanwezig. Op 17 april 2012 en 8 mei 2012 is verweerder met zijn advocaat verschenen. Van de terechtzittingen is proces-verbaal opgemaakt, waaraan de pleitnotities van de beide advocaten zijn gehecht. Tijdens een schorsing van de terechtzitting van 17 april 2012 hebben mevrouw mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, plaatsvervangend voorzitter, en dr. J.Q.P.J. Claessen, plaatsvervangend lid-geneeskundige

van het College, die in het gebouw van de rechtbank aanwezig waren voor een andere zitting van het College, naar analogie van artikel 66, zesde lid, van de Wet BIG, de tatoeages op het lichaam van verweerder onderzocht en daarover ter terechtzitting van die dag aan het College gerapporteerd.

2. Vaststaande feiten

2.1     

Bij een aanrijding op 9 mei 2010 heeft klaagster haar sleutelbeen gebroken. Zij is op 27 mei 2010 in het ziekenhuis geopereerd. Verweerder is blijkens zijn BIG-registratie geboren op  xx-xx-xx en is dus op het moment van deze uitspraak 36 jaar oud. Hij trad op als supervisor bij de operatie die feitelijk werd uitgevoerd door een arts-assistent in opleiding tot chirurg. Hij heeft veertien jaar gestudeerd: zes jaar geneeskunde, zes jaar specialisme chirurgie en twee jaar specialisme traumachirurgie.

Als chirurg is hij drie jaar werkzaam.

2.2

Op 10 juni 2010 ziet verweerder klaagster voor een controle van de operatiewond.

2.3

Op 11 augustus 2010 heeft klaagster een kaart en een cd, beide bestemd voor verweerder, bij het ziekenhuis afgegeven.

2.4

Op 26 november 2010 ziet verweerder klaagster voor een nader onderzoek naar het herstel van het sleutelbeen in het kader van een poliklinisch bezoek aan het ziekenhuis.

2.5

Op 21 april 2011 heeft klaagster een klacht ingediend bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Kern van de klacht was dat klaagster en verweerder seksueel contact met elkaar hebben gehad op het moment dat er een behandelrelatie tussen beiden bestond.

Bij brief van 13 oktober 2011 gericht aan de advocaat van klaagster heeft de Klachtencommissie van het ziekenhuis laten weten dat zij tot de volgende conclusies was gekomen:

“Tijdens de behandelrelatie is er seksueel en pornografisch getinte correspondentie gewisseld tussen mevrouw A en de heer C en heeft seksueel contact tussen hen plaatsgevonden. De Klachtencommissie kwalificeert dit als seksueel grensoverschrijdend gedrag van de heer C als arts.

De Klachtencommissie acht het zeer laakbaar dat de heer C door middel van een niet-authentiek document aan de Klachtencommissie heeft willen doen voorkomen, dat hij geen sms-berichten aan mevrouw A heeft gezonden.

Op grond van het vorenstaande acht de Klachtencommissie de klacht van mevrouw A gegrond.”

2.6

Verweerder heeft naar aanleiding van de tegen hem ingediende klacht bij de Klachtencommissie van het ziekenhuis te horen gekregen dat er bij dat ziekenhuis geen toekomst meer voor hem was. Hij is toen gaan solliciteren.

2.7

Thans heeft hij, sedert 1 oktober 2011, een dienstverband bij een ander ziekenhuis, doch is op dit moment feitelijk niet in dat kader werkzaam in afwachting van het verdere verloop van deze tuchtprocedure.

2.8

Hij is naar aanleiding van de uitkomst van de klachtenprocedure bij het ziekenhuis uit zijn functie bij dat ziekenhuis ontslagen bij wijze van disciplinaire maatregel. Hij heeft daartegen geen rechtsmiddel aangewend.

3. De klacht

De klacht, zoals deze tijdens het vooronderzoek is verduidelijkt, bestaat uit de volgende onderdelen.

3.1     

Verweerder heeft zich jegens klaagster aan seksueel grensoverschrijdend gedrag schuldig gemaakt. Dit blijkt uit seksueel getinte berichten en uit seksueel verkeer in het ziekenhuis.

3.2

Verweerder heeft zich tijdens de procedure voor de Klachtencommissie van het ziekenhuis onbetamelijk gedragen. In dit verband noemt klaagster dat verweerder tegen beter weten heeft ontkend dat hij een seksuele relatie met haar heeft gehad. Door die ontkenning was zij gedwongen inzage te geven in de elektronische correspondentie met hem, hetgeen een ernstige aantasting was van haar persoonlijke levenssfeer. Voorts heeft verweerder door middel van een niet-authentiek document willen aantonen dat er geen sms-verkeer tussen beiden heeft plaatsgehad.

3.3

Verweerder heeft klaagster een e-mail gestuurd met een bedreigend karakter.

3.4

Verweerder heeft, naar het College begrijpt: zonder medische noodzaak, kennis genomen van het psychiatrisch dossier van klaagster en dit in een privécontact met haar ter sprake gebracht.

4. Het verweer

ad 3.1

4.1     

Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussen klaagster en hem geen behandelingsovereenkomst heeft bestaan, noch in de eerste fase van de behandeling, bij de operatie op 27 mei 2010 en de wondcontrole op 10 juni 2010, noch bij het nadere onderzoek op 26 november 2010. Die overeenkomst heeft in zijn visie slechts bestaan tussen klaagster en het ziekenhuis.

4.2

Een seksuele relatie met klaagster heeft evenmin bestaan. Indien niettemin veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat volgens de stelling van klaagster in de tweede helft van augustus 2010 een dergelijke relatie tot stand zou zijn gekomen, beroept verweerder zich subsidiair op het ontbreken van een behandelingsovereenkomst. Dit betekent dat verweerder niet tuchtrechtelijk op deze relatie zou kunnen worden aangesproken. Meer subsidiair voert verweerder het volgende aan. Indien eveneens veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat er in de tweede helft van augustus 2010 niet alleen een seksuele relatie tussen beiden bestond, maar ook dat de medische contacten vóór die datum, laatstelijk op 10 juni 2010, plaatsvonden in het kader van een behandelingsovereenkomst, geldt dat verweerder een afkoelingsperiode in acht heeft genomen die ruim ligt boven de naar zijn mening toepasselijke norm van enkele weken.

4.3

Het is juist klaagster geweest die verweerder heeft benaderd met een kaart en een cd en hem vervolgens zonder schaamte tot seksuele activiteiten heeft willen verleiden. Hij is voor die verleiding niet bezweken.

ad 3.2 en 3.3.

4.4

Verweerder heeft zich tijdens de behandeling van de zaak voor de Klachtencommissie niet onbetamelijk gedragen. Het staat hem vrij de juistheid van de beschuldigingen te ontkennen en hij heeft geen vertragingstactieken toegepast. Het bewijsmateriaal waarvan klaagster zich in deze procedure heeft willen bedienen, deugt niet. Zo kan aan de hand van een telefoonspecificatie die is ingebracht bij de Klachtencommissie gemakkelijk worden vastgesteld dat het nummer van klaagster op die specificatie niet voorkomt. Dit betekent dat de door klaagster gepresenteerde sms-berichten niet van verweerder afkomstig kunnen zijn. Ook heeft klaagster niet aannemelijk kunnen maken dat verweerder de overgelegde e-mailberichten aan haar heeft verzonden.

ad 3.4

4.5

Verweerder heeft de psychiatrische gegevens van klaagster niet aangeklikt in het elektronische patiëntendossier, maar kon deze wel zien omdat deze niet afgeschermd waren.

5. Beoordeling van de klacht

Klachtonderdeel 3.1 (seksuele contacten?) en klachtonderdeel 3. 2 (deels; niet-authentiek document?)

5.1      

Uit de omstandigheid dat het eerste contact tussen klaagster en verweerder betrekking had op de operatie aan haar sleutelbeen op 27 mei 2010 en het laatste contact op het onderzoek van dat sleutelbeen op 26 november 2010 leidt het College af dat hoe dan ook tussen deze tijdstippen een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek bestond tussen klaagster aan de ene zijde en verweerder aan de andere zijde. Bij de vaststelling van de juridische relatie tussen beiden is van geen belang: a) of verweerder zelf de operatie uitvoerde, dan wel, zoals het College als vaststaand heeft aangenomen, slechts supervisor was; b) of de betrokkenheid van verweerder op “toeval” berustte, dan wel dat daaraan een uitdrukkelijke afspraak ten grondslag lag; c) of er voor de operatie een medische, dan wel slechts een “esthetische” aanleiding bestond; d) of er gelijktijdig een behandelingsovereenkomst met een rechtspersoon (het ziekenhuis) of een of meer andere artsen aanwezig was, en ook niet e) of de behandeling een weinig intensief karakter zou hebben, leidende tot, wat verweerder noemt, “een behandelingsovereenkomst light”. Het verweer faalt dus in zoverre.

5.2

Het College tekent hierbij nog aan dat uit niets blijkt dat klager de behandelingsovereenkomst met verweerster op enig moment heeft opgezegd, ook niet na 26 november 2010. Voor zover moet worden aangenomen dat deze overeenkomst na het laatste daadwerkelijke behandelcontact met klaagster op 26 november 2010 is geëxpireerd, kan dit verweerder niet baten, omdat het College zal vaststellen dat een van de hem verweten seksuele contacten met klaagster al vóór die datum heeft plaatsgehad. Overigens blijkt uit de e-mailwisseling tussen beiden - waarvan verweerder het bestaan betwist, waarover later meer - dat klaagster op 25 februari 2011 door tussenkomst van de baliemedewerkster van het ziekenhuis nog een afspraak met klager had gemaakt voor eind mei van dat jaar (e-mail van klaagster aan verweerder van 25 februari 2011, 11:34:07 PM). Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat verweerder ondubbelzinnig te kennen heeft gegegeven dat deze afspraak in verband met de persoonlijke relatie die tussen hen was ontstaan geen doorgang zou kunnen vinden. Klaagster heeft er terecht op gewezen dat het tegendeel juist volgt uit een e-mail van 26 februari 2011 van verweerder, waarin deze bevestigt dat hij de foto heeft bekeken en dat het sleutelbeen fraai aangroeit. In deze visie duurde de behandelingsovereenkomst ook na 26 november 2010 nog voort. Het College zal daarvan uitgaan.

5.3

Uit het hiervoor overwogene volgt dat de stelling van verweerder dat na 10 juni 2010 een behoorlijke tijd is verstreken die een - door hem ontkend - seksueel contact in de tweede helft van augustus van dat jaar toelaatbaar zou maken, evenmin doel treft omdat immers op 26 november 2010 nog een consult heeft plaatsgevonden. Het helpt verweerder niet als hij zegt dat dit consult op een algemeen spreekuur, niet op naam, plaatsvond, omdat hij het behandelcontact dan had behoren te weigeren. Indien, zoals bij pleidooi is aangevoerd, zou moeten worden aangenomen dat er toen geen seksuele relatie meer bestond, geldt hetzelfde: verweerder had de behandeling/het onderzoek niet mogen verrichten, omdat de eerdere relatie tussen beiden daaraan in de weg stond.

5.4

Verweerder heeft tijdens het mondelinge vooronderzoek opgemerkt slechts globale kennis te hebben van de gedragsregels voor artsen. Dat breekt hem nu op. Hij wordt immers geacht bekend te zijn met de Richtlijn van de KNMG onder de titel: “Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit.” (laatstelijk gewijzigd in 2000). In deze Richtlijn, die als toelichting op een meer algemeen geformuleerde gedragsregel moet worden gezien, worden zowel direct seksueel contact als lijfelijke intimiteiten in de verhouding tussen arts en patiënt als ongewenst en onprofessioneel bestempeld. Hetzelfde geldt voor verbale intimiteiten met een seksuele strekking, expliciet of impliciet. Een dergelijk contact en dergelijke intimiteiten vertroebelen op zijn minst de therapeutische relatie, maar kunnen, zo stelt de Richtlijn, zelfs ernstige schade aanrichten bij de patiënt die zich immers in een afhankelijke verhouding tot de arts bevindt. Deze Richtlijn is een weergave van een van oudsher geldende professionele norm, die zozeer op de voorgrond staat en stond dat zij in de kern zelfs in de oorspronkelijke eed van Hippocrates was opgenomen: “[ik zal] mij onthouden van elke moedwillig verkeerde handeling, in het bijzonder van lijfsgenot met vrouwen en mannen […].” In de Richtlijn wordt tevens opgemerkt dat het de arts geboden is niet in te gaan op een seksueel uitnodigend optreden van de patiënt(e). Uit het laatste volgt dat aan het onder 4.3 opgenomen verweer dat het juist klaagster zou zijn geweest die seksuele avances heeft gemaakt, ten bewijze waarvan documenten worden aangedragen die van klaagster afkomstig zouden zijn, als irrelevant moet worden voorbijgegaan.

5.5

Het verweer dat tussen klaagster en verweerder geen afhankelijkheidsrelatie bestond, wordt verworpen omdat de bovengenoemde richtlijn en de daarin ten grondslag liggende norm nu juist uitgaan van het onweerlegbaar gegeven dat de patiënt(e) gedurende het bestaan van de behandelingsovereenkomst afhankelijk is van de arts.

5.6

Klaagster heeft een groot aantal sms (short message service)-berichten in het geding gebracht die, zoals zij stelt, van verweerder afkomstig zijn. Verweerder heeft, zoals al is overwogen, betwist dat hij deze heeft verzonden. Hij beroept zich daartoe op een telefoonspecificatie waaruit zou blijken dat het telefoonnummer van klaagster daarop niet voorkomt. Deze specificatie is echter niet in deze procedure overgelegd, ook niet nadat het College daarom had verzocht ter terechtzitting van 28 februari 2012.  In de beslissing van de Klachtencommissie wordt overwogen, kort en zakelijk weergegeven, dat de specificatie die verweerder aan deze commissie (kennelijk wél) had gepresenteerd, naar blijkt uit een door de provider T-Mobile uitgevoerd onderzoek, niet authentiek was en niet door deze provider verzonden is aan het ziekenhuis. Verweerder, zo overweegt de Klachtencommissie verder, heeft niet willen voldoen aan haar verzoek om eraan mee te werken dat zij (alsnog) over de authentieke gegevens zou kunnen beschikken. In de onderhavige procedure voor het College is verweerder - ofschoon het College hem daartoe uitdrukkelijk had uitgenodigd en daartoe ook in de gelegenheid had gesteld - niet voldoende opgekomen tegen deze overwegingen, zodat deze voor juist moeten worden gehouden. Hij heeft tegenover het College geen verklaring gegeven waarom hij niet aan het verzoek van de Klachtencommissie heeft voldaan en heeft niet ten minste de oorspronkelijk gepresenteerde specificatie aan het College voorgelegd met enige uitleg daarover.

Ook in het tuchtrecht geldt weliswaar de regel dat een verweerder niet gehouden is bewijs tegen zichzelf te verschaffen, maar in het onderhavige geval - waarin klaagster de voor hem nadelige uitspraak van de Klachtencommissie in deze procedure heeft ingebracht en hij zich niet alleen bij die commissie, maar ook nog eens in deze procedure voor het College, beroepen heeft op een specificatie over de authenticiteit waarvan twijfel was ontstaan - mocht van hem worden verwacht dat hij daartegen voldoende gemotiveerd zou opkomen. Dat geldt met betrekking tot de hierboven vermelde overwegingen van de Klachtencommissie en in het bijzonder de conclusie van deze commissie dat verweerder met een niet - authentiek document heeft willen aantonen dat de sms-correspondentie tussen hem en klaagster niet heeft plaatsgevonden. Nu hij voor het College niet voldoende verweer heeft gevoerd als hiervoor omschreven, moet het ervoor worden gehouden dat de desbetreffende overwegingen en conclusie van de Klachtencommissie juist zijn. Dit betekent dat het onder 3.2 omschreven klachtonderdeel, voor zover dit betrekking heeft op zijn handelwijze aangaande dit document, in zoverre slaagt, omdat een arts die zich voor een klachtencommissie dient te verantwoorden zich niet op een dergelijke onbetamelijke wijze behoort te gedragen. Het levert verweerder een tuchtrechtelijk verwijt op.

5.7

Verweerder heeft nog naar voren gebracht dat hij, zo begrijpt het College, in bewijsnood verkeert omdat de provider niet meer in staat zou zijn specificaties over de de desbetreffende periode te verschaffen. Dit verweer is feitelijk onvoldoende onderbouwd; zo heeft verweerder geen verklaring van de provider in het geding gebracht waaruit de juistheid daarvan blijkt. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de provider ook geen behoorlijke specificatie kon verstrekken toen deze kwestie speelde bij de Klachtencommissie. Nadat deze commissie voorshands had geconcludeerd dat de specificatie niet authentiek was, is verweerder, zo begrijpt het College, in de gelegenheid gesteld tegen die conclusie tegenbewijs te leveren. Hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft in deze tuchtprocedure niets ingebracht tegen de daarop volgende vaststellingen van de Klachtencommissie, zakelijk weergegeven, a) dat hij bij e-mail van 15 september 2011 aan haar heeft laten weten dat de onjuistheid van haar (voorlopige) conclusie omtrent de authenticiteit van de specificatie gemakkelijk kon worden vastgesteld door te spreken met een jurist die bij T-Mobile zijn belangen zou hebben behartigd en b) dat hij echter ondanks haar dringende verzoek de naam en contactgegevens met het oog op dat gesprek niet heeft kunnen of willen verstrekken.

Dit alles leidt ertoe dat ook deze vaststellingen voor juist worden gehouden en dat het verweer wordt verworpen.

5.8

Verweerder heeft nog een kopie overgelegd van een meldingsformulier betreffende de vermissing van zijn mobiele telefoon op 10 mei 2010. Dit kan hem niet baten, omdat niet gesteld of gebleken is dat deze telefoon niet is teruggevonden, voordat het hierna aangehaalde sms-verkeer een aanvang nam, dan wel dat verweerder na de vermissing een nieuwe telefoon met een ander telefoonnummer heeft gekregen dat aan klaagster niet bekend was of niet bekend kon zijn. De stelling dat de beweerdelijk vermiste telefoon een oud reservetoestel was met een zogenoemde “duo-simkaart” en dat het sms-verkeer mogelijk met die telefoon heeft plaatsgehad, wordt bij gebreke van enige onderbouwing gepasseerd. Verweerder had overigens ook dit punt bewijs kunnen en redelijkerwijs behoren te leveren door het overleggen van de relevante verklaringen van de provider.

5.9

Het onder 5.6, 5.7 en 5.8 overwogene betekent tevens dat het College bij deze - ook overigens - onvoldoende betwisting als vaststaand moet aannemen dat de sms-berichten die klaagster in het geding heeft gebracht wel degelijk tussen haar en verweerder zijn gewisseld. Het College moet er bij deze stand van zaken vanuit gaan dat verweerder met zijn opstelling inzake de genoemde specificatie de waarheid heeft willen bemantelen. Voor zover namens verweerder is bepleit dat het College bij de beoordeling van het bewijs in de gegeven omstandigheden op dit punt van een hogere of andere maatstaf zou moeten uitgaan - hierop neerkomende dat juist klaagster zou moeten aantonen dat deze wisseling van berichten authentiek is - faalt dit, omdat het geen steun vindt in het recht.

5.10

Het College zal nu (gedeelten van) enige van de sms-berichten onder de loep nemen. De hieronder weergegeven passages zijn afkomstig van verweerder, tenzij - cursieve tekst - blijkt dat het de woorden van klaagster zijn. Het College kan er, gezien de stellige ontkenning van verweerder, uit een oogpunt van een behoorlijke motivering niet aan ontkomen deze uitvoerig weer te geven.

- Op 12 augustus 2010: “[…] Je bent een fraai exemplaar, en ook nog niet eens heel onaardig ;-). Maak er misbruik van en laat je vriend maar boodschappen doen en afwassen hahahaha.”

- Op 12 augustus 2010: “Bedenk me ineens dat ik je onbedoeld lastig val. Laat me weten als dit het geval is. Deal?”

- Op 12 augustus 2010: “Wat is jouw mooiste onderdeel? Ook billen? ;-)”

- Op 12 augustus 2010: “Hahahaha, jouw lijf heb ik alleen professioneel bekeken. Heus. Ikzelf ben vooral blij met wat ik kan met mijn lijf, niet direct hoe het eruit ziet. Veel littekens na o.a. Iraq. Weet echter exact wat ik kan met elk onderdeel. Ben je in touch met je lijf? Kun je erop aan?”

- Op 12 augustus 2010: “Haha, volgens mij verspreken we ons steeds een beetje meer ;-). Ben je preuts? [En in antwoord daarop: “Ik ben niet preuts. Jij?”:]

- Op 12 augustus 2010: “Voor Amerikaanse begrippen (want dat ben ik van geboorte) niet, maar heb een rauw leven gehad voor ik chirurg werd. De tekens draag ik daarvan, wat mensen doet vragen hoe ik aan de littekens kom. Derhalve een beetje preuts. In hoeverre ben jij niet preuts ;-)? Naar welke gym ga jij trouwens?” [En in antwoord op: “Ik snap wel dat je liever de aanleiding voor te persoonlijke vragen verbergt. Als je maar wel trots bent op je lijf, want volgens mij is dat gepast. Wat bedoel je precies met ’t begrip preuts? Ik ga naar geen gym, jij?”:] “Mag ik een open, persoonlijke vraag stellen? Verder, ik dacht, als jij naar een gym gaat kom ik je misschien tegen :-).”

- Op 12 augustus 2010: “Hoe makkelijk geef jij je bloot, en hoe open is een mooie meid als jij tussen de sheets?” [en op het antwoord: “Als ik ’t doe, ga ik er helemaal voor en sta ik overal open voor. Ik ben echter wel picky, I want somebody to measure up. En jij? ”:] “Same here”.

- Op 13 augustus 2010: [in antwoord op:… Ik hou van ’n directe aanpak.”:]

“Inderdaad van de directe aanpak ;-). Op zich moet ook jij geen remming voelen te vragen wat je wilt weten ;-). Hint. Enjoy.”     

- Op 13 augustus 2010: [in antwoord op: “Wat ik wil weten…Hmm. Ik vraag me idd wel wat af; ben je ’n man v/d lange adem of heb je meer ’n wham bam thank you ma’m approach? En ben je sterk in de armen? Oh! En heb je de billen van [Z] al bewonderd?”:] “Nee, haar billen nog niet gezien. Waar kan ik die vinden ;-)?  Lange adem en sterk in de armen. Why do you ask?” [met als antwoord: “Lange adem omdat ik dat fijn vind, sterk omdat dat mogelijkheden schept. ; -). Mijn billen staan zover ik weet niet op ’t wereldwijde web, ik heb zo ’t vermoeden dat je ze toch wel te zien krijgt, hoor, no worries. [Z] hoef je maar te Googlen en je wordt overspoeld door bilfoto’s van ‘r. […]. ”].

- Op 13 augustus 2010: “[…] Jouw foto’s niet op […] web? Durf je er een op […] mail te zetten? [volgt mailadres, voor zover leesbaar: x] Wat voor mogelijkheden bieden sterke

 armen:-)?”, [met als antwoord: “Dat durf ik vast wel. Sterke armen maken verticaal werk ook mogelijk, dat hoef ik toch niet uit te leggen.”  [en als reactie:] “Heb nog niets ontvangen […] Ben trouwens goed in vertical. Jij blijkbaar ook?”].

- Op 13 augustus 2010: [ in reactie op: “[…] heb ik ’n foto naar je gemaild] “Fraaie foto. Mooie rug en billen. Erg sexy! […] On a sexy note; herken je jezelf in Greys werk?;-) By the way, with regards to sheets-gymnastics, I would take you to school:-). Hahaha, what’s you(r) favorite position to ‘pose’, if you know what I mean?:-) [waarop het antwoord: “[…] Sasha is ‘n grotere freak dan ik denk ik, maar ze inspireert me wel. Grappig! Als je me nog iets had laten vragen aan je (mbt) tussen de laken activiteiten), had ik je gevraagd of je me iets denkt te kunnen leren! Favo positie heb ik niet echt, diversiteit is het devies!  Jij? ” en de reactie:] “[…] Variaty [bedoeld zal zijn: ‘variety”] is the spice of life. Ook between the sheets […].”

- Op 14 augustus 2010: “ […] ik kan je vast iets leren, want pelvic-gym is iets ik goed in ben, al zeg ik het zelf:-). Geen standje te lastig:-), als het gevoel maar goed is. [En na de reactie: […] “Volgens mij had je zin in dirty talk gister! Sheet gymnastics, hihi, langdurig afwisselende, met vlagen atletische sex geniet mijn voorkeur, kronkelen doe ik niet snel, associeer dat ook met de net niet fijne sensatie van uitgekieteld worden. Heb jij ’n specifiek iets dat je extra geil maakt?”:]  “[…] Een gekromde rug, naar achteren, met fraaie billen doet wel het een en ander. Echt geil zijn een paar zeer plastisch uit te drukken zaken waar je rode oortjes van krijgt:-). En jij? What floats your boat?” [Waarop het antwoord: “Hmm. Ik vind dat toch lastig, ik heb niets wat altijd raak blijkt, volgens mij zit bij vrouwen ook meer tussen de oren. Maar wat me erg aanwakkert, is als ’n man ’n beetje ruw met je durft te doen, iig geen slappe vanillesex! Probeer jij nog maar ff wat slaap te pakken, ik heb ooit ’n pornografisch verhaal geschreven, daarin beschrijf ik wel zo ongeveer wat m’n boat doet floaten, als ik ’ t kan vinden mail ik het je!”.

- Op 14 augustus 2010: “ Mening over tattoo’s?” [En na de vraag: “Heb jij een (of meer) tattoo’s?:] “Yep. Beide bovenarmen. […] Je verhaal niet meer gekregen, schijterd:-). Wat wil je nog meer weten?” [En na de reactie: “Hihi. Ik was net op zoek naar m’n verhaal en heb ’t net zelf weer gelezen, meesterwerk al zeg ik ’t zelf! :-.) Ik stuur ’t je zo. Ik wil alles over je weten geloof ik, maar ik wil eerst wel eens weten in welke stijl je armen getatoeëerd zijn.”: “Old school. Binnenzijde biceps met tekst in Mexican script. Buitenzijde recht mijn US Spec Forces symbool, links een duivelin op de US Seal. Ben benieuwd naar je verhaal:-)” [en even later:] “ Je tekst is niet te openen […] Never mind. Heb hem net open. Ga nu lezen. Tot zo;-) [en:] Hahahaha. Mijn inschatting over jouw capaciteiten is geloof ik exact goed:-). Dit is exact goed:-). Dit is inderdaad de soort sex die je een blackout geeft. Yum. Nu een iets onrustige zuidelijke zone:-). Is het verhaal iets wat je aankan?

- Op 14 augustus 2010: “ Wat betreft de sex. Inderdaad helemaal in opgaan. Vroeg me alleen af of je het inderdaad lekker kunt vinden om in je kontje genomen te worden. Hoe is het bij jou, down south? Warm and moist?:-). [En:] “ Vroeg me af hoe de rest van je lijf eruit zag nu. Heb me professioneel gedragen toe ik je opereerde en dus niet ‘ gekeken” […] Geen trio’s. Zou geen 2e kerel dulden in mijn omgeving. Ga lekker slapen schoonheid!. Morgen verder met deze spannende ontdekkingstocht? Ontdekking.”

- Op 15 augustus 2010: “ Goedemorgen. […] Waarom zit je in mijn hoofd;-)? […] Heb je nog iets gedaan aan die natheid? Word je snel nat? En als klap op de vuurpijl: kom je gemakkelijk klaar? Ha, we zijn weer goed bezig;-). […] Hm, ten eerste kan ik mijn orgasme erg goed timen. Met andere woorden, ik kan lang ‘bezig’ zijn, en niet prematuur schieten. Kortom: ik kan wel even voort:-). En ja, ik kan vaker klaarkomen op een avond. Heb je al een beetje zin? […] Prima. Sorry als ik je teveel ‘tot last’ ben. Zal radiostilte aanhouden. Volgend weekend dienst helaas. We verzinnen wel iets anders. Mocht je je bedenken…een kop koffie in het ziekenhuis, zo rond 20:00 uur vandaag kan ook:-). Anyway, initiatief leg ik bij jou, zodat je de vrijheid hebt. […]

- [sms rond 15:00 uur:] Beetje misselijk?? Van mij? Ha, wat een uitwerking heb ik toch;-). Gaat het te snel. […] PS 21:00 lukt ook wel hoor. […] Hoofdingang. Dan pik ik je op. X spannend! [sms van klaagster rond 23:08 uur: “Dat was fijn! Had ook niet door dat ’t al 23 u was. Nu echt helemaal nat thuis, dankzij de jou bekende reden en en door een echte plensbui …Werk ze! En tot snel. xx.

- Op 16 augustus 2010: “ wow. Bizar maar tof. Spijt? X [Als antwoord hierop:

Nee, ik doe niet aan spijt. En ik heb m’n kleren toch semi-aangehouden?[…] Jij vond ’t dus ook een positieve ervaring, fijn dat te horen!” [Waarop de volgende uitwisseling van berichten:] “Yep. Je wou radiostilte deze week?”

- “Hmm. Ik wil eigenlijk wel weten wanneer we het af gaan maken! Na volgend weekend ben ik 2 weken weg, heb je voor die tijd nog ’n vrije dag/avond?”   “Dus dan kun jij alleen deze week?” “Idd, of na 6 september weer. Maar misschien is ’t sws beter om dan af te spreken, je moet nu nog wel ’n b’tje voorzichtig met me zijn. Maar het liefst zie ik je deze week nog. Niet in je snijpak, bij voorkeur in je eigen habitat.” “Waarom moet ik nu nog voorzichtig zijn:-)?” “Omdat mijn schouder nog pijn doet. Ik denk dat deze nog wat gaat protesteren bij bep. standjes. Maar ik denk dat goede sex ook heilzaam is, dus misschien moet ik maar ff doorbijten. ’n B’tje pijn is sws niet verkeerd. “[…} Hihi, ’t moet voor jou idd nog wel ’n tikje vreemder zijn, op je werkplek, tussen de bedrijven door, ff later zat je misschien wel weer met je handen in ’n ander lijf, maar dat voelde vast anders!” “Dat is zeker anders:-). God, wat was dat gaaf gisteren. Ben je toe aan meer denk je?” “Ik ben iig nog steeds geil, je hebt mijn libido wakker geschud ben ik bang! Hoe zit dat bij jou? […] Je vraagt me eigenlijk of ik klaar ben voor je pik hè? Ik neem ‘m met liefde in ontvangst, maar niet zo ff tussen de bedrijven door, vind dat we er de tijd voor moeten nemen!” “Yum! […] Denk je dat hem aan kan?” “Als je bedoelt dat je graag ‘n 3way sex scene wilt met me, dan denk ik wel dat ik alle 3 de scenes aan kan.” “Wat versta jij hieronder?:-)” “Lastig om dit niet plat te zeggen, maar ik bedoel (en dat weet je best wel) dat je me op alle plekken waar je vingers gister zijn geweest mag neuken.” “Zou je dat lekker vinden?” “Dat hoop ik! Maar als je net zo kundig met je pik te werk gaat als met je vingers denk ik dat ’t antwoord een volmondig ja is.

- Op 17 augustus 2010: “Zei je nou zondag met verbazing in je stem “je vindt’t echt lekker! toen je je vingers in me schoof? Grappig dat je opmerkte dat ik nog natter was nadat ik je gepijpt had, je vroeg me eerder per sms waar ik geil van werd, toen schoot dat door mijn hoofd, maar dat heeft ’n behoorlijke too good to be true factor, je kwam er gelukkig snel genoeg zelf achter! Sweet dreams later babe.”  “Damn your smokin! Je klinkt klaar voor het echte werk:-). Lijkt me geil die 3-way. Ik probeer een moment te vinden voor jouw vertrek, tussen mijn diensten. En dan ook nog buiten de werkomgeving. Lastig in de resterende dagen…Maar wat je me liet zien doet meer verlangen.”

- Op 18 augustus 2010: “Of ben je op kleine KEI-hindetjes aan ’t jagen? Als je nou ’n echt lekkere vindt, nodig je mij wel ff uit toch?:-)” “Geen hindes anders dan jij. Jammer dat je niet fit bent. Anders had ik vannacht graag je poesje en kontje onveilig gemaakt:-), en je uren diep genomen.”

- Op 19 augustus 2010: “[…] ik word er erg geil van als ik onze conversatie doorlees.:-)” “Ik ook. Loop nu al dagen met de behoefte je een 3-way aan te doen! […]” “Geloof me, ’t is ’t wachten waard, ik ben ’n zeer ijverige leerling. In bed tenminste!” “Wat hoop je te leren?:-)” “je hebt me beloofd me te leren deepthroaten, dat dus sws, verder weet ik het niet echt, wat wil je me verder leren?” “In Doggy-Style zo stabiel mogelijk te blijven terwijl je door mij in je kontje genomen wordt, en een lekkere meid je klitje likt en de vibrator in je poesje bedient. […]” “[…]heb net het beste glijmiddel ter wereld aangeschaft, zo.” “Waar dacht je dit voor nodig te hebben?” “Je pik is wel wat groter dan je vingers. Ik heb zo ’t vermoeden dat ik ’t prettiger vind als m’n kontgat lekker glibberig is als je hierin binnendringt […]” “Neen, daar heb je gelijk in. Al moet ik zeggen dat spugen tussen billen in Doggy style ook geil is. […]”.

5.11

Dit sms-verkeer heeft een uitgesproken erotische en seksuele strekking, waarbij verweerder zich niet onbetuigd laat. Hij maakt vele opmerkingen en stelt vele vragen die afzonderlijk en in samenhang beschouwd kunnen worden getypeerd als verbale intimiteiten in de zin van de genoemde Richtlijn van de KNMG. Voor zover klaagster opmerkingen maakt en vragen stelt van eenzelfde strekking, neemt verweerder daarvan geen afstand, zoals - dit volgt eveneens uit het onder 5.4 overwogene - van hem mocht worden verwacht. Uit deze wisseling van berichten leidt het College tevens af dat op zondagavond 15 augustus 2010 in het ziekenhuis tussen klaagster en verweerder seksueel verkeer heeft plaatsgevonden, waarbij verweerder het geslachtsdeel van klaagster met zijn vingers betastte en binnendrong en zij hem oraal bevredigde.

De verklaring die de getuige [getuige], een vriendin van verweerder, ter terechtzitting van 8 mei 2012 heeft afgelegd - hierop neerkomende dat zij op 15 augustus 2010 jarig was, dat zij haar verjaardag vierde in eetcafé D in de binnenstad van B, dat verweerder daar vlak voor de klok van 21:00 uur verscheen en dat haar gezelschap inclusief verweerder kort na dit tijdstip naar haar huis vertrokken is, waar allen nog ongeveer twee uur aan de keukentafel hebben gezeten - kan verweerder niet baten. De getuige moet zich in het tijdstip en de plaats van de aankomst van verweerder hebben vergist, nu uit de hierboven weergegeven sms-berichten, waarvan het College uitgaat, volgt dat klaagster en verweerder juist een afspraak hadden om 21:00 uur in het ziekenhuis. Indien deze afspraak later toch zou zijn vervroegd of verlaat - daarvan is het College niet gebleken; dat zou dan op een voor het College niet te achterhalen wijze moeten zijn afgesproken - moet op grond van het sms-bericht van klaagster van die avond rond 23:08 uur niettemin worden aangenomen dat het contact tussen klaagster en verweerder pas omstreeks 23:00 uur is beëindigd. Verweerder heeft de juistheid van dat sms-bericht niet of onvoldoende specifiek betwist. In deze benadering kan verweerder onmogelijk tot hetzelfde tijdstip (immers van iets na 21:00 uur tot omstreeks 23:00 uur) in de woning van de getuige hebben verbleven. Volledigheidshalve merkt het College nog op dat de omstandigheid dat verweerder die avond nog omstreeks 20:31 uur aan de E zou hebben getankt niet uitsluit dat hij later - omstreeks 21:00 uur - in het ziekenhuis was. De afstand tussen beide locaties is, zoals met een routeplanner kan worden vastgesteld en het College ambtshalve bekend is, niet groter dan ongeveer 3,5 kilometer. Rond die tijd is het doorgaans mogelijk deze afstand met de auto in tien minuten te overbruggen en ook als er nog enige tijd bij gerekend moet worden voor parkeren, verkleden en verplaatsen binnen het ziekenhuis, moet het redelijkerwijs mogelijk zijn geweest voor de door klaagster gestelde afspraak op tijd te komen. Ook de omstandigheid dat verweerder op 15 augustus 2010 niet voorkomt in de “dienstlijst supervisoren heelkunde”, zoals door hem overgelegd, kan hem niet baten. Daardoor wordt immers niet bewezen dat hij op de relevante tijdstippen niet in het ziekenhuis was of daar redelijkerwijs niet kon zijn.

5.12

Anders dan de Klachtencommissie - die mogelijk over meer of andere informatie beschikte - kan het College uit het door klaagster overgelegde materiaal echter niet met voldoende zekerheid afleiden dat verweerder op de precieze data 22 augustus 2010 en 9 september 2010 ook seksueel contact met klaagster heeft gehad. De stelling van klaagster op dit punt wordt onvoldoende geschraagd door ander (steun)bewijs, zodat het College, nu verweerder dit seksueel contact op deze tijdstippen betwist, de juistheid van die stelling niet kan aannemen. Dat is echter niet de kern van de zaak. Waar het op aankomt, is of er tussen verweerder en klaagster seksuele betrekkingen hebben bestaan tijdens het voortduren van de behandelingsovereenkomst tussen beiden en dat is op grond van het hiervoor overwogene genoegzaam komen vast te staan. Het College acht overigens aannemelijk dat na 15 augustus 2010 én vóór het geplande consult in mei 2011 nog nadere seksuele contacten tussen beiden hebben plaatsgevonden. Dit laatste moet worden afgeleid uit hun e-mailwisseling. In haar e-mail van 27 maart 2011, 0:28 uur, schrijft klaagster aan verweerder onder meer: “[…] toen je al in mijn broekje was gekomen […]” en verweerder reageert daar in zijn daarop volgende e-mail van dezelfde dag, 10:14 uur, niet in ontkennende zin of afwijzend op, zodat van de juistheid van klaagsters woorden moet worden uitgegaan. En op 29 maart 2011 bericht klaagster: “[…] Natuurlijk kan je goed sexen en is dit belangrijk voor me. […] Toen je voor het eerst naast mijn bed kwam zitten, voelde het net alsof er iets op z’n plek viel in mijn hart. Wat dat was, wist ik toen niet, eigenlijk nog niet, maar ik wist wel dat er iets was/is dat ik met je moet doen, of jij met mij. Toen later bleek dat we lichamelijk zo goed passen, bijna als twee passende puzzelstukjes, voelde dat als een bevestiging.” En ook hierop reageert verweerder niet, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen als deze intimiteiten geheel uit de fantasie van klaagster zouden zijn ontsproten. Klaagster heeft ter terechtzitting van 17 april 2012 onweersproken verklaard, zakelijk weergegeven, dat met de “passende puzzelstukjes” heeft willen zeggen dat de seks tussen hen beiden goed was.

5.13

Het standpunt van verweerder, hierop neerkomende, dat er tussen hem en klaagster niet dit en ander e-mailverkeer heeft plaatsgevonden - met uitzondering van één mail over “de pin in het sleutelbeen”, zoals hij ter terechtzitting van 17 april 2012 heeft verklaard - verwerpt het College. Allereerst stelt het College vast dat “de pin in het sleutelbeen” in de e-mails waarop verweerder als afzender vermeld staat slechts ter sprake komt in een e-mail van 6 oktober 2010. In deze laatstgenoemde e-mail bedankt hij klaagster onder vermelding van enige details voor haar “gave en geile mailtjes”, zodat vastgesteld moet worden dat verweerder zich niet heeft beperkt tot medisch advies. Volledigheidshalve overweegt het College nog dat klaagster in haar al aangehaalde e-mail van 25 februari 2011 meldt dat de pin nog zeker drie maanden blijft zitten, waarop verweerder, zoals al is overwogen, zou hebben geantwoord dat hij de foto’s heeft bekeken en dat het sleutelbeen fraai vastgroeit. Als dit de e-mail is waarop verweerder doelt, geldt dat hij daarin tevens voorstelt een afspraak te maken voor koffie of iets anders, want - zo schrijft hij - het gaat iets beter met hem en hij denkt dat hij klaagster “wel weer aan kan” en hij bedankt klaagster voor haar verhaal dat hij “gaaf” vond. Wat er van zij, het verweer dat hij maar één e-mail over “de pin in het sleutelbeen” aan klaagster heeft gestuurd, kan hem niet baten omdat, welke van de twee genoemde hij ook bedoelt, deze ene e-mail al bewijs levert van klaagsters stelling dat het contact tussen beiden meer inhield dan medische begeleiding. Indien verweerder een andere e-mail op het oog had dan een van deze twee genoemde, heeft hij die niet overgelegd, zodat het College daarmee geen rekening kan houden. Maar er is meer.

Uit de hiervoor weergegeven sms-berichten, waarvan het College, zoals hiervoor overwogen, de authenticiteit aanneemt, volgt dat verweerder zijn e-mailadres aan verweerster heeft doorgegeven (bij een van de eerste sms-berichten was de contactinformatie van verweerder, waaronder zijn e-mailadres ook al zichtbaar geweest), dat zij hem vervolgens een door haar geschreven verhaal heeft gestuurd, dat hij dat verhaal heeft gelezen en er commentaar op heeft gegeven. Tegen deze achtergrond is onaannemelijk dat de e-mailberichten die klaagster (overigens) heeft verzonden verweerder niet hebben bereikt. Verweerder heeft voorts onvoldoende ingebracht tegenover de bij pleidooi naar voren gebrachte stelling van klaagster dat hij bij de Klachtencommissie heeft opgemerkt dat hij de mails wel heeft ontvangen, maar dat deze in een “spambox” op zijn computer terecht zouden zijn gekomen. En evenmin heeft hij voldoende weersproken dat hij twee e-mails van klaagster gedateerd 27 augustus 2010 en 17 november 2010 als bewijsmiddelen bij de Klachtencommissie in het geding heeft gebracht (in deze procedure bij het College gevoegd bij de brief van de advocaat van klaagster van 5 maart 2012 aan het College) waarop hij zou hebben gereageerd. Nog daargelaten dat hij eveneens onvoldoende weersproken heeft dat hij de door hem overgelegde reactie op de e-mail van 27 augustus 2010 niet aan klaagster heeft verzonden - deze reactie zou, zakelijk weergegeven, hebben ingehouden dat hij niet begreep waar klaagster het over had en dat hij haar voor klachten over haar sleutelbeen naar de poli verwees - volgt uit deze bewijsmiddelen dat verweerder de e-mails van klaagster wel degelijk heeft ontvangen dan wel dat deze, althans de twee laatstgenoemde, niet in een “spambox” zijn terechtgekomen. Voorts volgt hieruit dat de min of meer expliciete bewering van verweerder dat klaagster met deze berichten met het oog op deze procedure zou hebben gerommeld of deze verzonnen heeft niet aannemelijk is, behoudens een succesvolle bewijslevering van zijn kant, waarover aanstonds meer.

Verweerder heeft nog gesteld dat aan deze berichten geen geloof kan worden gehecht, omdat klaagster het IP-adres van verweerder niet zou kunnen noemen. Nog daargelaten dat dit adres voor een gemiddelde e-mailgebruiker - zoals, naar het College aanneemt, klaagster is - niet gemakkelijk kan worden achterhaald, zodat verweerder dit standpunt al hierom in redelijkheid niet kon innemen, strandt deze stelling omdat zij is gebaseerd op een onjuiste opvatting omtrent het te leveren bewijs. Het was in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen en door klaagster is ingebracht juist aan verweerder om ten minste aannemelijk te maken dat de desbetreffende berichten hem nimmer hebben bereikt, respectievelijk dat hij ze niet heeft verzonden dan wel - zoals hij pas later heeft aangevoerd - dat de aan het College voorgelegde e-mails niet overeenstemmen met de werkelijke inhoud daarvan. Voor zover bij pleidooi is aangeboden van dit laatste alsnog bewijs te leveren, gaat het College hieraan voorbij, omdat het aanbod onvoldoende concreet is onderbouwd. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij enige voorbeelden in het geding had gebracht, waaruit een begin van bewijs zou volgen. Hij heeft daaraan niet voldaan. Het aanbod is ook inconsistent, omdat het niet verenigbaar is met zijn stelling dat het e-mailverkeer in het geheel niet heeft plaatsgevonden of beperkt was tot twee e-mails van zijn kant. Het College voegt  hieraan nog toe dat klaagster juist naar voren heeft gebracht dat de reactie van verweerder op de e-mail van 27 augustus 2010 geheel anders was dan hij heeft gesteld en hiervoor is vermeld, namelijk - in de kern zakelijk weergegeven - dat het om een geil filmpje ging en dat klaagster en hij het zouden kunnen naspelen. Bij deze stand van zaken moet, rekening houdend met het gegeven, zoals eveneens al is overwogen, dat verweerder niet voldoende heeft betwist dat “zijn” versie niet is verzonden, de zojuist omschreven versie waarop klaagster zich heeft beroepen als onvoldoende bestreden voor juist worden gehouden.

Aan het voorgaande doet niet af dat niet alle door klaagster gepresenteerde e-mails de authentieke vormgeving hebben of nog andere gebreken zouden vertonen die in de visie van verweerder aan de echtheid ervan zouden kunnen doen twijfelen.

Al hetgeen verweerder, deels met een beroep op rechtsgeleerde schrijvers, in dit verband nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden omtrent de verdeling van de bewijslast en de waardering van het bewijs.

5.14

Het College merkt ten slotte nog op dat, als het al juist is dat verweerder, zoals hij heeft gesteld, e-mails van klaagster naar een “spambox” heeft gedirigeerd, dit vanuit een onprofessioneel standpunt geen goede werkwijze zou zijn. Klaagster was immers tevens zijn patiënte en op deze wijze kon verweerder gegevens die voor haar behandeling van belang konden zijn gemakkelijk missen of in een te laat stadium onder ogen krijgen. Indien, zoals hij kennelijk wil betogen, de e-mails van klaagster ongewenst waren, had hij dit bij het ziekenhuis moeten melden, erop moeten aandringen dat hij als behandelaar vervangen zou worden én klaagster ondubbelzinnig te kennen moeten geven dat hij verder contact met haar niet op prijs stelde. Noch gesteld, noch gebleken is dat hij een en ander heeft gedaan.

5.15

Meer dan ten overvloede stelt het College nog vast dat de onder 5.13 genoemde e-mail van klaagster van 17 november 2010 die verweerder, zoals klaagster onweersproken heeft gesteld, zelf bij de Klachtencommissie in het geding heeft gebracht en waarop hij volgens zijn zeggen bij die commissie eveneens bij e-mail jegens klaagster heeft gereageerd, een verwijzing naar een kennelijk pornografisch filmpje bevat met enig commentaar van klaagster ten behoeve van verweerder. De reactie van verweerder ontbreekt echter en in deze procedure heeft hij deze niet (alsnog) in het geding gebracht, zodat - als hij ook in deze procedure heeft willen aantonen dat hij afwijzend op deze e-mail van klaagster heeft geantwoord - dit verweer niet alleen faalt, maar zelfs in zijn tegendeel verkeert. Van verweerder mocht immers worden verwacht dat hij op deze e-mail in afwijzende zin zou hebben gereageerd en het bewijs daarvan zou hebben gepresenteerd. Nu moet het College aannemen dat hij niet heeft gereageerd dan wel een antwoord heeft gegeven dat hem niet zou helpen als het in deze procedure bekend zou zijn geworden.

5.16

Volledigheidshalve merkt het College nog op dat de tatoeages die verweerder heeft niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de beschrijving die klaagster daarvan heeft gegeven onvoldoende specifiek is in verhouding tot wat de onderzoekers van het College ter terechtzitting van 14 april 2012 hebben vastgesteld en omdat verweerder aan klaagster bij sms-bericht van 14 augustus 2010 omstreeks 21:19 uur over die tatoeages al bijzonderheden had verstrekt.

Het verweer dat klaagster op dit punt geen adequaat bewijs heeft bijgebracht en dat haar klacht al daarom ongegrond moet worden verklaard, houdt geen steek omdat de gegrondverklaring op andere daarvoor toereikende feiten en omstandigheden is gebaseerd.

5.17

Het hiervoor overwogene brengt mee dat de klachtonderdelen 3.1 en 3.2 (deels) gegrond zijn.

Klachtonderdeel 3.2 (voor het overige: de ontkenning van de seksuele relatie)

5.18

Als uitgangspunt geldt dat de arts die zich in het kader van een klachtenprocedure of in een tuchtprocedure moet verantwoorden openheid dient te betrachten. In een zaak als de onderhavige, waarbij - gelet op de zwaarte van de beschuldigingen en de bij gegrondbevinding in dat verband doorgaans opgelegde maatregelen - de mogelijkheid om zijn beroep te blijven uitoefenen op het spel staat, moet echter tevens rekening worden gehouden met de regel dat hij, ondanks al het hiervoor overwogene, niet gehouden is bewijs tegen zichzelf te verschaffen. Dit betekent dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij de stellingen van klaagster geheel of gedeeltelijk heeft ontkend en blijft ontkennen. Ook ziet het College onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich in de klachtenprocedure onprofessioneel en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen, anders dan al is vastgesteld in rechtsoverweging 5.6. Dat klaagster zich gedwongen voelde de elektronische correspondentie met verweerder aan het College en de Klachtencommissie over te leggen, hetgeen zij begrijpelijkerwijs als een aantasting van haar persoonlijke levenssfeer heeft ervaren, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend, omdat dit een consequentie is van de proceshouding die hij rechtens mocht innemen. Het klachtonderdeel faalt dus voor het overige.

Klachtonderdeel 3.3 (bedreiging?)

5.19

Dit klachtonderdeel heeft, zo begrijpt het College, betrekking op de inhoud van een e-mail van verweerder aan klaagster van 27 maart 2011, 20:29 uur, met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud: “De enige verborgen waarheid die jou parten speelt is het feit dat ik een wettelijk geregistreerd partner heb, om zeer goede redenen. Het niet bespreken van die waarheid was inderdaad stom, maar vanuit mijn standpunt begrijpelijk. […] Ha, maar goed dat je je gedachten niet in daden hebt omgezet:-). Ten eerste zou je jezelf voor de kop moeten slaan als bleek dat je niet goed op de hoogte was van alle feiten. Ten tweede moet [je] niet aan haar komen. Ik heb erg weinig vrienden, maar ga voor ze door elk vuur. Heb ik gedaan, blijf ik doen! [De cursivering is van het College:] Ten derde, als je wist wat ik in mijn verleden heb gedaan, dan zou je misschien voorzichtiger zijn met mij boos te maken/in de hoek drijven. Loopt nooit goed af.:-). Geen dreigement hoor, maar ben geen padvinder.

Het cursief weergegeven gedeelte van deze e-mail van verweerder bevat - ook naar objectieve maatstaven - een onmiskenbare bedreiging aan het adres van klaagster die zij zo blijkt uit haar reactie (e-mail van dezelfde dag, 23:01 uur: “Je moet me echt niet gaan bedreigen.”) ook als zodanig heeft gevoeld. Daaraan doet noch het gebruik van het emoticon na “ Loopt nooit goed af.” afbreuk, noch de mededeling van verweerder dat het geen dreigement zou zijn, zeker niet omdat verweerder onmiddellijk daarna laat weten geen padvinder te zijn, waarmee kennelijk bedoeld wordt dat als hij boos wordt of zich in de hoek gedreven voelt klaagster daarvan de gevolgen zal ondervinden. Of dit ook in strafrechtelijke zin een bedreiging zou opleveren, is in deze tuchtprocedure niet aan de orde.

Het klachtonderdeel slaagt.

Klachtonderdeel 3.4 (raadpleging psychiatrisch dossier van klaagster en confrontatie daarmee?)

5.20

Verweerder heeft niet of onvoldoende bestreden dat hij heeft kennisgenomen van informatie met betrekking tot de psychiatrische voorgeschiedenis van klaagster. Naar zijn zeggen kan dit hem niet worden verweten omdat die informatie in het elektronisch patiëntendossier niet was afgeschermd. Wat hiervan zij, hij heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij - indien het volgens hem zo is dat sommige van die gegevens relevant kunnen zijn voor een behandeling - deze gegevens niet voorafgaande aan de operatie heeft geraadpleegd, maar kennelijk later pas en wat daarvan dan de reden was. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat er voor het raadplegen op dat latere tijdstip geen medische noodzaak meer bestond. Het was voorts onprofessioneel dat verweerder klaagster in een e-mail van 15 april 2011, 10:11 uur, onverhoeds met die informatie, althans met mededelingen van dezelfde strekking, heeft geconfronteerd, kennelijk niet met enige medische bedoeling, maar in de context van de opgelopen spanningen tussen beiden, dus om redenen in de persoonlijke sfeer. De bewoordingen hebben een intimiderende strekking. Een en ander is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder schreef onder meer: “Nogmaals wil ik je mededelen dat indien je dreigementen blijft maken in mijn richting of dat van mijn privéleven, ik dit serieus zal nemen, en dit zal bestrijden. Overigens zou ik nogmaals willen benadrukken dat in de (reeds een poos geleden verlopen) arts-patiënt relatie jouw behandeling netjes verlopen is. Dit terwijl jij feiten hebt achtergehouden die mij deze relatie eerder zouden hebben doen termineren. Denk hierbij bv aan drugsgebruik of een psychiatrisch verleden. Het achterhouden van dit soort feiten is kwalijk! Een patiënt heeft de plicht dit te vertellen! Ja, ook over jou gaan vele geruchten rond in B. Het achterhouden van feiten, in een persoonlijke of professionele relatie, is net zo slecht als liegen. De feiten die over jou boven tafel komen zijn alles behalve fris!”

Een en ander brengt mee dat ook dit klachtonderdeel slaagt.

6. Slotsom en de op te leggen maatregel

6.1 Conclusie omtrent de klachtonderdelen

De klachtonderdelen slagen alle, met uitzondering van een deel van het klachtonderdeel 3.2.  Al hetgeen verweerder ter afwering van deze klachtonderdelen nog naar voren heeft gebracht, voor zover al niet besproken, kan niet tot een ander oordeel leiden.

6.2 Samenvatting van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen

Verweerder is met zijn patiënte een seksuele betrekking aangegaan zonder overeenkomstig de voor hem geldende professionele norm de behandelingsovereenkomst met haar eerst op een voor haar en anderen duidelijke wijze te beëindigen. Hij heeft zich niet ontzien zelfs in zijn werkomgeving, het ziekenhuis, seks met klaagster te hebben. Juist een ziekenhuis behoort een veilige omgeving te zijn.

Toen klaagster hem op deze gedragingen aansprak bij de Klachtencommissie van het desbetreffende ziekenhuis heeft hij getracht de waarheid omtrent sms-verkeer tussen hen beiden te bemantelen door een niet-authentiek document in het geding te brengen. Voorts heeft hij, toen de relatie met klaagster gespannen was geworden, haar bedreigd en heeft hij haar onverhoeds geconfronteerd met informatie uit haar geneeskundig dossier, terwijl daarvoor geen medische noodzaak bestond. Dit geschiedde op een intimiderende manier. Het College acht zich overtuigd dat deze gedragingen van verweerder aan klaagster psychische schade hebben toegebracht, mede omdat aannemelijk is geworden dat hij haar (aanvankelijk) onwaarheden heeft verteld omtrent zijn persoonlijke leefsituatie. Zo heeft hij in strijd met de feiten gezegd dat hij woonde bij een broer, leefde uit een koffer en dat hij geen partner had. Alles bijeengenomen levert dit het beeld op van een arts die de voor hem geldende professionele normen op ernstige wijze heeft geschonden. Hij heeft persoonlijke belangen en gevoelens gesteld boven zijn plicht om als medicus uitsluitend te handelen in het belang van het welzijn en de gezondheid van zijn patiënte. Vervolgens heeft hij, toen hij besefte dat hij in een lastig parket was terechtgekomen, pogingen in het werk gesteld zich daaruit te draaien op een manier die een arts onwaardig is.

6.3 De op te leggen maatregel en de motivering van de keuze daarvan

De feiten zijn, tezamen en in onderling verband beschouwd, zo ernstig dat het College heeft overwogen verweerder de zwaarste tuchtrechtelijke maatregel op te leggen, de doorhaling van zijn inschrijving in het BIG-register. Deze maatregel die - uitsluitend gelet op de ernst van de feiten - gerechtvaardigd zou zijn, zou ertoe leiden dat hij zijn beroep, behoudens een eventueel later herstel, niet meer zou kunnen uitoefenen. Het College acht, alles afwegende, dit uit een oogpunt van een goede gezondheidszorg nog niet noodzakelijk en voor verweerder zelf te zwaar. Daarvoor geldt het volgende.

Verweerder is, hoezeer hij dit ook aan zichzelf te wijten heeft, al geconfronteerd met voor hem ernstige gevolgen van zijn handelen. Zo is hij ontslagen uit zijn betrekking bij het ziekenhuis en heeft hij een belangrijke onderzoeksopdracht misgelopen. In zijn huidige werkkring is hij als gevolg van deze zaak feitelijk geschorst. Aan deze tuchtprocedure is in de media grote publiciteit gegeven en door de vermelding van enkele aan de persoon en de functie gerelateerde gegevens was, zeker in medische kring, voldoende duidelijk om wie het ging. Aannemelijk is geworden dat deze procedure om deze en andere redenen een nadelige invloed heeft gehad en nog heeft op het persoonlijk leven van verweerder. Ofschoon hij in deze procedure er geen blijk van heeft gegeven dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt, wil het College aannemen dat hij nu is doordrongen van de onjuistheid van zijn gedragingen. Daarom zal het College met een schorsing volstaan, zij het - om de ernst van de feiten te onderstrepen - voor de maximale duur van één jaar. Verweerder is een nog betrekkelijk jonge man met een lang opleidingstraject achter de rug. Aangenomen moet worden dat een onvoorwaardelijke schorsing van de genoemde of zelfs beperktere duur feitelijk zal neerkomen op de onmogelijkheid om het werk na ommekomst van die schorsing weer op te nemen. Het College acht dit ongewenst, omdat het verweerder elk reëel uitzicht op re-integratie en resocialisatie niet wil ontnemen. Dit betekent dat de schorsing geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Daarbij houdt het College rekening met de omstandigheid dat verweerder feitelijk al enige tijd niet meer werkt. Verweerder heeft ter terechtzitting van 8 mei 2012 desgevraagd verklaard bereid te zijn elke aan een schorsing te verbinden voorwaarde na te komen, indien hij zijn beroep maar mag blijven uitoefenen. Het College zal de voorwaarden opleggen zoals hieronder nader te omschrijven. Deze zijn er tevens op gericht herhaling van soortgelijke feiten te voorkomen. De belangrijkste voorwaarde is dat verweerder zich onder psychologische - indien nodig psychotherapeutische - behandeling zal laten stellen en dat hij zal meewerken aan een of meer cursussen gericht op de versterking van zijn beroepsethiek.

7. Publicatie

Het College zal uit een oogpunt van algemeen belang de publicatie van deze uitspraak bevorderen.

8. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen :

verklaart de klacht wat betreft de onderdelen 3.1., 3.2. (deels), 3.3. en 3.4 gegrond als hierboven omschreven;

legt C, BIG reg. nr.: x, de maatregel op van schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register voor de duur van één jaar;

bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd dan nadat het College zulks heeft gelast op grond dat hij, C, binnen de proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaren, de volgende voorwaarden niet is nagekomen:

dat hij zich niet zal schuldig maken aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen;

dat hij zich binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak onder psychologische - indien nodig psychotherapeutische - behandeling zal stellen;

dat deze behandeling ten minste gericht zal zijn op bespreking van hetgeen tot deze tuchtzaak aanleiding heeft gegeven, op voorkoming van onprofessioneel gedrag in dezelfde en andere sfeer en op zijn re-integratie in het arbeidsproces;

dat hij de Inspectie voor de Gezondheidszorg zal informeren over de keuze van de behandelaar, de aard, globale inhoud en frequentie van de therapie en begin en einde daarvan;

dat hij zal deelnemen aan een of meer cursussen gericht op versterking van zijn beroepsethiek;

verzoekt de Inspectie voor de Gezondheidszorg toe te zien op naleving van de genoemde voorwaarden en het College te informeren, indien C een of meer van deze voorwaarden niet of niet geheel naar behoren nakomt;

verklaart het klachtonderdeel 3.2 voor het overige zoals hierboven omschreven ongegrond en wijst dit af;

bepaalt ten slotte dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen door

mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

prof. mr. L. Timmerman, lid-jurist,

drs. J.U.R. Niewold, lid-geneeskundige,

dr. C. Halma, lid-geneeskundige,

drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mevrouw mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2012 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris:                                                                            De voorzitter: