ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG1819 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2010/98

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG1819
Datum uitspraak: 28-02-2012
Datum publicatie: 28-02-2012
Zaaknummer(s): G2010/98
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de arts dat zij heeft nagelaten om objectieve en deugdelijke  medische onderzoeken te verrichten.   Maatregel:  waarschuwing.

Rep.nr. G2010/98                                          

28 februari 2012

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDSHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 8 oktober 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde:

tegen

C,

arts,

wonende te D,

verweerster,

BIG registratienummer:

gemachtigde:

1.Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier waarin zich onder meer bevinden:

- het klaagschrift met bijlagen van 7 oktober 2010, ingekomen op 8 oktober 2010;

- een aanvulling op het klaagschrift van 19 november 2010, ingekomen op 22 november 2010;

- het verweerschrift met bijlagen van 20 december 2010, ingekomen op 22 december 2010;

- de repliek met bijlagen van 1 februari 2011, ingekomen op 2 februari 2011;

- de dupliek met bijlagen van 3 maart 2011, ingekomen op 4 maart 2011;

- een proces-verbaal van het op 12 mei 2011 gehouden mondeling vooronderzoek.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 17 januari 2012. Verschenen zijn: klager en verweerster, samen met hun beider gemachtigden.

2.Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Verweerster is als medisch adviseur werkzaam bij het E te F.

2.2

Klager heeft op 30 maart 2007 het spreekuur van verweerster bezocht. Dit nadat een verzoek van de gemeente F was ingediend bij het E om te beoordelen of een handbike met elektromotorondersteuning medisch noodzakelijk was. Er heeft tijdens dit consult geen medisch onderzoek plaatsgevonden. Verweerster heeft een negatief advies ten aanzien van de gevraagde voorziening uitgebracht.

2.3

Verweerster kreeg op 8 mei 2007 een tweede aanvraag van de gemeente F ter beoordeling. Deze aanvraag betrof een rolstoel met een titanium frame. Verweerster heeft klager hiervoor niet opgeroepen of gesproken. Verweerster heeft het advies gebaseerd op de bevindingen van 30 maart 2007. Verweerster heeft ook een negatief advies ten aanzien van deze gevraagde voorziening uitgebracht.

2.4

Verweerster heeft over de verzochte voorzieningen van klager e-mail contact gehad met de gemeente F.

3.De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1

Klacht 1:

Verweerster heeft nagelaten om objectieve en deugdelijke medische onderzoeken te verrichten.

3.2

Klacht 2:

Verweerster heeft haar ambt/positie misbruikt om door middel van ondeugdelijke medische adviezen de gemeente F in staat te stellen om vooringenomen standpunten legitiem te verklaren.

3.3

Klacht 3:

Verweerster heeft door deze handelwijze de voor mij noodzakelijke medische voorzieningen gefrustreerd.

3.4

Klacht 4:

Verweerster heeft door middel van e-mail contacten mijn goede naam en privacy geschonden.

4. Het verweer

4.1

Met betrekking tot klacht 1 voert verweerster aan dat tijdens het consult op 30 maart 2007 door haar een anamnese is afgenomen en dat zij klager heeft geobserveerd in zijn bewegingen. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Het is bij het E geen regel om bij elk consult een lichamelijk onderzoek te doen. Klager vertelde dat hij zich op de handbike zonder elektromotor, afhankelijk van de weersomstandigheden, 5 tot 15 km kon voortbewegen. Aangezien verweerster geen reden zag om aan de mededeling van klager te twijfelen, heeft verweerster dit gegeven als uitgangspunt van haar advies genomen.

Verweerster stelt dat zij bij het advies van 8 mei 2007 gemotiveerd heeft uitgelegd waarom zij klager niet nogmaals heeft opgeroepen. Als klager via de gemeente had laten weten dat zijn gezondheidstoestand achteruit was gegaan, had verweerster klager opnieuw uitgenodigd.

4.2

Met betrekking tot klacht 2 voert verweerster aan dat de gemeente het E vraagt om als onafhankelijke instelling advies te geven over in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangevraagde voorzieningen. Het E wordt gevraagd te beoordelen of de aanvrager voldoet aan de criteria, zoals in het gemeentelijk beleid staan verwoord en wat daarbij de goedkoopste adequate voorziening is. Verweerster ontkent ten volle dat zij het “ingefluisterde “ standpunt van de gemeente  heeft verwoord. Verweerster wenst te benadrukken dat zij haar ambt/positie niet misbruikt en dat zij te allen tijde onafhankelijk van de opvatting van (individuele) gemeenteambtenaren adviseert. Slechts het gemeentelijk beleid is leidend voor verweerster.

4.3

Inzake klacht 3 stelt verweerster dat zij naar eer en geweten heeft getracht de juiste adviezen te geven aan de gemeente. Zij zag geen noodzaak voor de gevraagde voorzieningen. Uit het latere positieve advies en de daarmee gepaard gaande toekenning van de gevraagde voorzieningen kan naar het oordeel van verweerster niet worden afgeleid dat haar onderzoek in maart 2007 ondeugdelijk was, aangezien de gezondheidstoestand van klager daarna verslechterd was. Verweerster merkt dat dit achteraf mogelijk een onjuiste aanname is geweest en dat zij, om tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen, klager opnieuw had moeten zien.

4.4

Met betrekking tot klacht 4 voert verweerster aan dat zij erkent dat een opmerking over de voorzieningen die klager al had geen toegevoegde waarde had. Dit laat onverlet dat bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening wel rekening gehouden wordt met de voorzieningen die iemand al heeft. Verweerster betreurt het dat klager haar mededelingen als een belediging ervaart. Zij herkent zich niet in het gestelde dat zij door de e-mails de goede naam en privacy van klager heeft geschonden. Het gebruik van voornamen in de e-mails past volgens verweerster binnen de huidige omgangsvormen binnen de organisatie.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

5.1

Het College zal aan de hand van de onder 3 genoemde klachtonderdelen beoordelen of de arts terzake van de behandeling van klager een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Daarbij wordt vooropgesteld dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat om het geven van een antwoord op de vraag of de arts bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en wat met toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het College stelt voorop dat een arts die een medisch advies uitbrengt in het kader van een voorziening in de zin van de Wmo, zich begeeft op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient een zodanig medisch advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende eisen te voldoen:

  1. in de rapportage moet op heldere en consistente wijze zijn uiteengezet op welke gronden de conclusie en het advies zijn gebaseerd;
  2. de in de rapportage uiteengezette gronden moeten aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het rapport;
  3. de bedoelde gronden moeten de daaruit getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen;
  4. de rapportage beperkt zich tot de deskundigheid van de rapporteur;
  5. de methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden en de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Daarbij wordt het onderzoek van de arts ten volle getoetst op vakkundigheid en zorgvuldigheid. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

5.3

Het College stelt vast dat de klachtonderdelen nauw samenhangen en ziet daarom aanleiding om deze gezamenlijk te bespreken.

Verweerster achtte ten tijde van het consult op 30 maart 2007 in het kader van de aanvraag voor een handbike met elektromotorondersteuning de conditie van klager nog voldoende  om deze aanvraag niet te honoreren. Verweerster heeft deze beslissing genomen zonder bij klager een lichamelijk onderzoek te verrichten. Verweerster zag geen reden om, naar aanleiding van de antwoorden van klager, expliciet door te vragen naar nadere behandelingen of medicijngebruik. Verweerster zag tevens geen reden om nadere informatie bij de huisarts van klager in te winnen. Het College kan dit beleid billijken, in aanmerking nemende dat klager niet heeft weersproken dat hij verweerster heeft gezegd dat hij zich - zakelijk weergegeven - op de handbike zonder elektromotor (nog) over een behoorlijke afstand kon verplaatsen. 

Bij de tweede aanvraag van 8 mei 2007, te weten een rolstoel met een titaniumframe, heeft verweerster klager niet opgeroepen voor een consult. Verweerster mocht er naar het oordeel van het College echter niet zonder meer op vertrouwen dat de gezondheidstoestand van klager sinds het consult van 30 maart 2007 ongewijzigd was. Zij had hem in verband met de nieuwe aanvraag opnieuw moeten oproepen. Hieraan kan niet afdoen dat uit het dossier niet zou blijken dat klager de gemeente had laten weten dat zijn gezondheidstoestand achteruit was gegaan. Het onderzoek voldoet aldus niet aan de eisen van zorgvuldigheid, in bijzonder niet aan de hierboven onder 5.2., sub a, b, en c geformuleerde eisen.

De klacht is in zoverre gegrond.

5.4

Voor zover de klacht betrekking heeft op het gestelde van klager dat verweerster haar ambt/positie heeft misbruikt ten aanzien van de gemeente kan gesteld worden dat overleg met collega’s en/of therapeuten noodzakelijk kan zijn. Door verweerster is aangegeven dat vanwege de complexiteit van het voorzieningenniveau het dossier van klager uitgebreid werd bestudeerd en besproken met collega’s. Het College vermag niet in te zien dat dit vanuit een tuchtrechtelijk standpunt beschouwd onjuist zou zijn. Naar het oordeel van het College zijn voorts geen aanknopingspunten te vinden voor het door klager gestelde dat vooringenomen standpunten van de gemeente door de adviezen van verweerster legitiem konden worden gemaakt. De klacht is in zoverre ongegrond.

5.5

Het gestelde door klager dat verweerster door middel van e-mail contacten zijn goede naam en privacy heeft geschonden, is naar het oordeel van het College niet aannemelijk geworden. De klacht is in zoverre eveneens ongegrond.

6. Slotsom

De conclusie van het voorafgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft in strijd gehandeld met de zorg die zij ingevolge artikel 47, lid 1, onder b van de Wet op de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. Het College is van oordeel dat met een waarschuwing kan worden volstaan omdat het handelen van verweerster weliswaar onprofessioneel was, maar daarop niet het stempel van laakbaarheid kan worden gedrukt.

7.Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

Verklaart de klacht deels gegrond en legt de verweerster daarvoor een waarschuwing op.

Verklaart de klacht overigens ongegrond en wijst deze in zoverre af.

Aldus gegeven:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

drs. C.L. Bruinsma, lid-geneeskundige,

drs. H. Donkers, lid-geneeskundige,

drs. R. van Eijk, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mevrouw mr. A.A. Verhoeven-Heemskerk, secretaris

en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris                                                                            De voorzitter