ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG1707 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2011/26

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2012:YG1707
Datum uitspraak: 17-01-2012
Datum publicatie: 18-01-2012
Zaaknummer(s): G2011/26
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gynaecoloog wegens het uitvoeren van een zware onomkeerbare operatie zonder overleg hiertoe, het niet tijdig toedienen van medicatie en het plaatsen van te diepe hechtingen. Klacht ongegrond.

Rep.nr. G2011/26

17 januari 2012

Def. 004

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 2 juli 2010

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

advocaat: mr. H.J. Janse,

tegen

C,

wonende te D,

gynaecoloog te B,

verweerder,

BIG registratienummer: -,

gemachtigde: mw. mr. L. Neuschäfer-Greebe.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift d.d. 4 maart 2011, binnengekomen op 5 april 2011;

- het verweerschrift, ongedateerd, binnengekomen op 18 mei 2011;

- de conclusie van repliek d.d. 25 juli 2011, binnengekomen op 26 juli 2011;

- de conclusie van dupliek d.d. 16 augustus 2011, binnengekomen op 17 augustus 2011;

- het medisch dossier van klaagster.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 6 december 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Verschenen is klaagster, bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Verweerder is eveneens verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Op 10 januari 2011 was klaagster opgenomen op de afdeling cardiologie van het ziekenhuis waar ook verweerder werkzaam is. Vanwege haar zwangerschap van ruim 26 weken werd verweerder door de cardioloog bij de behandeling betrokken. Reeds eerder (na 20 weken) was door middel van echoscopie een laagliggende placenta gezien; reden waarom bij een zwangerschapsduur van circa 30 weken dit onderzoek herhaald zou moeten worden om een placenta praevia uit te sluiten. Drie eerdere bevallingen van klaagster hadden via een keizersnede plaatsgevonden. Klaagster mocht de volgende dag naar huis en werd volgens afspraak op 14 februari 2011 op de poli verloskunde verwacht.

2.2

Op 14 februari 2011 heeft verweerder klaagster voor het eerst persoonlijk gezien en gesproken op de poli verloskunde. Er was sprake van recentelijk vaginaal bloedverlies. Verweerder heeft op basis van transabdominale en transvaginale echografie vastgesteld dat er nog steeds sprake was van een placenta praevia.

2.3

Op 20 maart 2011 deed zich wederom vaginaal bloedverlies bij klaagster voor. Verweerder heeft haar opgenomen in het ziekenhuis. Op 21 maart 2011 werd geen bloedverlies meer geconstateerd. Vanwege het feit dat er recent wel meerdere keren sprake was geweest van bloedverlies werd desalniettemin besloten de voorgenomen keizersnede, die gepland was op 30 maart 2011, reeds uit te voeren op 23 maart 2011.

2.4

Op 23 maart 2011 heeft verweerder bij klaagster een keizersnede uitgevoerd.

Vlak na de geboorte van het kind heeft verweerder klaagster het middel Syntocinon toegediend. Vervolgens werd de placenta verwijderd.

2.5

Als gevolg van het aanhoudend hevige bloedverlies heeft verweerder na afloop van de keizersnede en verwijdering van de placenta besloten tot uterusextirpatie (operatieve verwijdering van de baarmoeder). Aansluitend is de vaginatop met hechtingen gesloten en zijn er rondom de vaginatop extra hemostatische hechtingen aangebracht om het toch nog steeds aanwezige bloedverlies te stelpen. Bij het plaatsen van deze hechtingen is de blaas geraakt.

2.6

Klaagster en haar echtgenoot zijn beiden niet van Nederlandse afkomst. Verweerder heeft klaagster, die de Nederlandse taal niet machtig is en het Engels in redelijke mate beheerst, op meerdere momenten, waaronder vlak voor de keizersnede en vlak daarna, in het Engels toegesproken over de behandeling.

3. De klacht

De klacht bestaat uit de volgende – zakelijk weergegeven – onderdelen:

- Klaagster verwijt verweerder ten eerste dat hij een zware, onomkeerbare operatieve ingreep bij haar heeft uitgevoerd zonder dit tevoren met haar of haar echtgenoot te overleggen, althans niet in hun moedertaal. Klaagster stelt het Engels onvoldoende te beheersen om medische termen vertaald in het Engels te kunnen begrijpen. Daarnaast beheerst haar echtgenoot het Engels in het geheel niet. Door het gebrek aan deugdelijke communicatie voorafgaand aan de operatie hebben klaagster en haar echtgenoot zich onvoldoende kunnen voorbereiden op de gevolgen van de ingreep.

- Ten tweede is klaagster blijkens haar klaagschrift van mening dat de toediening van het middel Syntocinon niet op het juiste moment heeft plaatsgevonden.

- Ten derde verwijt klaagster verweerder dat hij bij het hechten van de vaginatop naar haar mening te diepe hechtingen heeft geplaatst, als gevolg waarvan haar blaas beschadigd is geraakt.

Klaagster ondervindt – zo geeft zij ter zitting aan – zowel psychisch als lichamelijk grote problemen als gevolg van de verwijdering van haar baarmoeder en de volgens haar nog steeds aanwezige beschadiging van haar blaas.

4. Het verweer

Het verweer strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1

Hoewel verweerder het optreden van de complicaties bij klaagster betreurt, is hij van mening dat de kans daarop bij haar sterk was verhoogd vanwege de eerdere keizersneden en de placenta praevia. Verweerder stelt dit op 14 februari 2011, toen hij klaagster voor het eerst zag op de poli verloskunde, haar reeds in het Engels te hebben uitgelegd. Op dat moment zelf en op de latere momenten waarop er tussen beiden is gecommuniceerd, scheen het verweerder toe dat klaagster hem goed, althans voldoende, begreep.

4.2

Over het middel Syntocinon merkt verweerder vervolgens op dat dit is toegediend aan klaagster meteen na overhandiging van de baby aan de kinderarts. Dit is conform de normale praktijk binnen de gynaecologie en verweerder ziet niet in hoe deze toediening de medische situatie van klaagster nadelig zou hebben beïnvloed.

4.3

Voorts beschrijft verweerder het verloop van de uitgevoerde ingrepen en de daarbij opgetreden complicaties als volgt.

Verweerder heeft vervroegd een keizersnede uitgevoerd bij klaagster vanwege recentelijk vaginaal bloedverlies. Meteen na de eerste incisie in de baarmoeder was sprake van een ernstige bloeding door de sterk uitgezette bloedvaten. Na de geboorte van het kind was een bloedtransfusie noodzakelijk en heeft verweerder na hechting van de baarmoederwond, gelet op het aanhoudende bloedverlies, besloten tot uterusextirpatie over te gaan. Bij deze operatie werd de vaginatop gesloten en zijn er in de omgeving daarvan extra hemostatische hechtingen geplaatst om het nog steeds aanwezige bloedverlies te stelpen. Hierbij hebben helaas enkele hechtingen de blaas geraakt. Verweerder betreurt dit, maar is evenwel van mening dat dit niet te voorkomen is geweest. De kritieke toestand waarin klaagster op het moment van het plaatsen van de hechtingen verkeerde, vergde spoedeisend handelen. Een adequate stelping van het bloedverlies had de hoogste prioriteit. Dit kon alleen worden bereikt door het snel en effectief plaatsen van de hemostatische hechtingen.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Het eerste klachtonderdeel

Het College overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel het volgende.

Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld dat de communicatie van verweerder met klaagster niet aan de professionele eisen heeft voldaan. Niet voldoende weersproken is de visie van verweerder dat klaagster de Engelse taal redelijk beheerst en dat verweerder haar in het Engels heeft toegesproken over haar medische situatie. Niet gesteld, noch gebleken is dat klaagster op enig moment voor of tijdens de behandeling aan verweerder te kennen heeft gegeven hem niet goed te begrijpen. Verweerder zelf acht zich, onder meer door zijn vroegere werkzaamheden in een Engelstalig gebied, zeer goed in staat medische vraagstukken in die taal te bespreken. Het College ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Gelet hierop en op hetgeen overigens in de stukken en uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, ziet het College onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat verweerder er niet op heeft mogen vertrouwen dat klaagster de essentie begreep van wat hij haar vertelde. Indien dit al anders zou zijn, maakte de kritieke situatie waarin klaagster verkeerde, spoedeisend handelen door verweerder noodzakelijk en kon de komst van een tolk niet worden afgewacht. Onder de gegeven omstandigheden is dan ook gerechtvaardigd afgezien van het inschakelen van een tolk. Wat de positie van de echtgenoot van klaagster betreft: de verplichtingen van verweerder gingen niet zover dat hij (ook) voor hem een tolk diende in te schakelen. Hij heeft erop mogen vertrouwen dat klaagster haar echtgenoot zou informeren. Wat betreft de kritieke situatie ten tijde van de operatie geldt hetzelfde als hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de verhouding tussen klaagster en verweerder. Het College acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5.3 Het tweede klachtonderdeel

Het toedienen van het middel Syntocinon vlak na het uitvoeren van de keizersnede was lege artis (volgens de regels der kunst). Daarnaast volgt het College verweerder in zijn standpunt dat niet valt in zien hoe deze toediening onder de gegeven omstandigheden de medische situatie van klaagster nadelig zou hebben beïnvloed. Ook dit klachtonderdeel faalt.

5.4 Het derde klachtonderdeel

Het College stelt voorop dat de uterusextirpatie, gelet op de kritieke toestand waarin klaagster verkeerde na afloop van de keizersnede, verdedigbaar was. Klaagster had op dat moment immers reeds drie tot vier liter bloed verloren. Indien dit bloedverlies al tot een andere beslissing had kunnen leiden, kan de uterusextirpatie onder deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar worden geacht.

Aangaande de hechtingen geldt naar het oordeel van het College het volgende: na verwijdering van de uterus was de bloeding nog steeds hevig gaande. Verweerder was genoodzaakt snel hechtingen te plaatsen in en rond de vaginatop om verdergaand bloedverlies te stelpen. Het stelpen van het bloedverlies had immers de hoogste prioriteit. Dat kon in de gegeven situatie alleen worden bereikt door het onverwijld plaatsen van (diepe) hemostatische hechtingen in en rondom de vaginatop. Het hierdoor veroorzaakte blaasletsel is spijtig, doch in het licht van deze kritieke situatie, waarin alles erop was gericht het leven van klaagster te redden, te beschouwen als een complicatie waarvoor geldt dat verweerder hier evenmin een tuchtrechtelijk verwijt treft.

6. Slotsom

De klacht is in alle klachtonderdelen ongegrond. Dit leidt tot de volgende beslissing.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,

mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,

drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige,

drs. J.M. Burggraaff, lid-geneeskundige,

drs. H. Rumpt, lid-geneeskundige,

mw. mr. J. Wiersma-Veenhoven, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2012 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Secretaris Voorzitter