ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2500 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1204

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2500
Datum uitspraak: 17-12-2012
Datum publicatie: 17-12-2012
Zaaknummer(s): 1204
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Psychiater. Klager verwijt verweerder onvoldoende onderzoek te hebben verricht in verband met een medische keuring. Ongegrond.

Uitspraak: 17 december 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 januari 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

psychiater

werkzaam te D

wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 14 november 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder voert in 2008 op verzoek van het toenmalige ABP bij klager een medische keuring uit. Het onderzoek vindt plaats op 4 april 2008. In de rapportage van 30 mei 2008 schrijft verweerder ondermeer: Betrokkene is vanaf 2001 in behandeling. De behandeling heeft tot nu toe niet geleid tot een vermindering van zijn psychische klachten. Betrokkene lijdt nog steeds aan een PTSS en aan een depressieve stoornis. Met betrekking tot de DSM-IV-VR classificatie schrijft verweerder: As I: Chronische posttraumatische stressstoornis met verlaat begin. Depressieve stoornis, recidiverend. As II: Uitgestelde diagnose(…) Er kan naar mijn mening gesproken worden van een relatieve eindtoestand(…). De mate van invaliditeit op psychische gronden, gerelateerd aan de psychische aandoeningen met dienstverband wordt ingeschat op 60%.

Naar aanleiding van een brief van een andere psychiater, tevens behandelaar van klager, wordt verweerder door de medisch adviseur van het ABP om een reactie gevraagd. In deze reactie d.d. 23 december 2009 schrijft verweerder: Er bestaat tussen de psychiaters die betrokkene onderzocht hebben in zeer grote mate consensus inzake de diagnose PTSS (…) en inzake de diagnose depressieve stoornis, recidiverend (…) Gezien de ernst van de chronische posttraumatische stressstoornis met verlaat begin en de depressieve stoornis was het niet mogelijk om een valide en betrouwbare uitspraak te doen met betrekking tot het mogelijk bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. Er werden door mij geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van cluster B trekken. Collega (…) vermeldt niet welke specifieke kenmerken respectievelijk maladaptieve karaktereigenschappen betrokkene vertoont op grond waarvan hij tot de classificatie persoonlijkheidsstoornis n.a.o. komt. Geconcludeerd moet worden dat er wat betreft het voorkomen van een posttraumatische persoonlijkheidsstoornis n.a.o. geen consensus bestaat(…) de conclusie van collega (…) dat betrokkene vanaf 4 december 2007 uitbehandeld zou zijn vind ik alleen al op grond van het feit dat betrokkene lijdt aan een stemmingsstoornis aanvechtbaar. Als antwoord op twee aanvullende vragen van de medisch adviseur van het ABP schrijft verweerder op 20 juli 2011 nog: In mijn brief van 23-12-2009 heb ik onderbouwd dat de conclusie van collega (…) dat betrokkene uitbehandeld is aanvechtbaar is. Er is bij betrokkene immers sprake van een stemmingsstoornis. Niet duidelijk is of betrokkene na de behandeling door (…) met cognitieve gedragstherapie verder nog psychotherapeutisch behandeld is voor zijn depressie. Indien dit niet het geval is kan de behandeling niet optimaal genoemd worden (…) De keuze om betrokkene als uitbehandeld te beschouwen en een wankel evenwicht in het functioneren van betrokkene te “accepteren” is mijns inziens te vroeg gemaakt. Vrij recent heeft een wijziging plaatsgevonden van de medicamenteuze behandeling (….). Van deze medicamenteuze behandeling was geen sprake op de peildatum 04-12-2007, waarmee gezegd is dat op deze peildatum niet alle medicamenteuze behandelmogelijkheden benut waren en er dus geen sprake was van een medische eindtoestand voor wat betreft de PTSS.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij geen diepgaand onderzoek heeft gepleegd en over onvoldoende informatie beschikte om een juist en eerlijk beeld te creëren van de psychische toestand van klager tijdens de medische keuring. Na die keuring heeft verweerder onvoldoende dossieronderzoek gedaan en onvoldoende onderzoek verricht en/of gegevens opgevraagd bij de specialist van klager in het ziekenhuis. Klager verwijt verweerder meer specifiek dat hij:

- niet tijdig heeft overlegd met de behandelaren van klager als er onduidelijkheden waren

over de vraag of behandeling had plaatsgevonden;

- de mogelijkheid van een persoonlijkheidsstoornis niet heeft overwogen;

- en de medisch adviseur van het ABP het niet met elkaar eens zijn op het gebied

van As II;

- in zijn laatste schrijven een duidelijke ommekeer maakt ten aanzien van de problematiek

op het gebied van As II.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door hem opgestelde rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De door hem getrokken conclusies worden door zijn bevindingen gedragen. Verweerder heeft in zijn brief van 23 december 2009 op verzoek van de medisch adviseur van het ABP alle tot dan bekende psychiatrische/psychotherapeutische informatie geanalyseerd en de uitgevoerde behandeling getoetst aan de Guidelines van de Amerikaanse Vereniging voor Psychiatrie betreffende de behandeling van PTSS. Tevens heeft verweerder met redenen omkleed geconcludeerd dat naar zijn mening geen sprake was van een medische eindtoestand bij klager. Verweerder beschikte wel over recente informatie van de behandelaar van klager. Verweerder heeft enkel gereageerd op de brieven van het ABP. In de brief van 20 juli 2011 heeft hij nog enige aanvullende vragen van de medisch adviseur van het ABP beantwoord. Verweerder was niet gevraagd klager opnieuw te onderzoeken en een nieuw rapport uit te brengen. Verweerder heeft een analyse gegeven van de aan hem voorgelegde stukken. Het is de verantwoordelijkheid van de verzekeringsarts om een beslissing te nemen over het al dan niet bestaan van een medische eindtoestand bij klager op 4 december 2007. Het verschil van mening tussen de medisch adviseur van het ABP en verweerder geeft aan dat de verzekeringsarts een eigen verantwoordelijkheid heeft en de conclusies en adviezen van verweerder niet zondermeer hoeft over te nemen.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt vast dat klager geen bezwaren heeft geuit tegen de door verweerder op 30 mei 2008 uitgebrachte rapportage. Zijn klacht heeft betrekking op de twee latere brieven van 23 december 2009 en 20 juli 2011.

In die brieven beantwoordt verweerder nadere vragen van de medisch adviseur van het ABP.

Het college is met verweerder van oordeel dat er geen aanleiding was om klager daarvoor nogmaals te onderzoeken. Verweerder had dat onderzoek al in april 2008 verricht en de door hem te beantwoorden vragen hadden betrekking op de toestand van klager op of omstreeks de daarvoor gelegen peildatum van 4 december 2007.

Bij het uitbrengen van een medische expertise bestaat in het algemeen voor een expert geen verplichting om met behandelaars in contact te treden. De expert wordt immers gevraagd om aan de hand van (eigen) onderzoek een (eigen) oordeel te vellen. Verweerder beschikte over voldoende actuele informatie om de aanvullende vragen van de medisch adviseur van het ABP te beantwoorden. Anders dan klager stelt heeft verweerder wel meegewogen of sprake was van een persoonlijkheidsstoornis. Dat blijkt zowel uit de rapportage van 30 mei 2008 als uit de latere brieven van verweerder. Verweerder vond het echter in verband met de ernst van de chronische posttraumatische stressstoornis en de depressieve stoornis van klager in april 2008 (nog) niet verantwoord om daarover een uitspraak te doen. Dat standpunt valt te respecteren. Verweerder heeft in zijn reacties eveneens helder onderbouwd waarom hij de mening was toegedaan dat bij klager in april 2008 (nog) niet van een medische eindtoestand sprake was.

De brieven van verweerder van 23 december 2009 en 20 juli 2011 voldoen qua uiteenzetting van de gronden, feiten, omstandigheden en bevindingen, alsmede de door verweerder getrokken conclusies aan de door het CTG geformuleerde criteria. Het college is niet gebleken dat verweerder niet objectief zou hebben geoordeeld. Dat verweerder en de medisch adviseur van het ABP het op het gebied van As II niet met elkaar eens zijn vormt geen indicatie voor de kwaliteit van het door verweerder uitgevoerde onderzoek. Er is immers een zekere marge mogelijk waarbinnen artsen op basis van dezelfde onderzoeksgegevens tot verschillende conclusies komen. Bovendien beschikte de medisch adviseur volgens verweerder over meer, c.q. andere informatie dan verweerder zelf. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel heeft klager desgevraagd niet kunnen aangeven op welke ommekeer hij doelt, zodat de klacht op dat onderdeel een feitelijke grondslag ontbeert.

Het college komt op grond van bovenstaande overwegingen tot de conclusie dat de klacht als ongegrond moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter, mr. P.J.M. van Wersch als lid-jurist, M. Ch. Doorakkers, dr. R.J. Verkes en T.S. van der Veer als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

17 december 2012 in aanwezigheid van de secretaris.