ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2470 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1260b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2470
Datum uitspraak: 04-12-2012
Datum publicatie: 04-12-2012
Zaaknummer(s): 1260b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Psychotherapeut. Klager verwijt verweerster een verkeerde diagnose te hebben gesteld en gehandhaafd. Daarnaast heeft zij klager onvoldoende informatie verstrekt en onwaarheden opgenomen in de CIZ-indicatie en in het dossier van klager. Gedeeltelijk gegrond.

Uitspraak: 4 december 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 april 2012 binnengekomen klacht van:

A

verblijvende te B

klager

tegen:

C

psychotherapeut

werkzaam te B

verweerster

gemachtigde D

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en een aanvulling daarop

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 24 oktober 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

Ter zitting werd met instemming van verweerster het psychodiagnostisch onderzoeksverslag overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is van ongeveer juni 2009 tot maart 2011 opgenomen geweest binnen de afdeling langdurige zorg voor ouderen waar verweerster als psychotherapeut zijn behandelaar was. Klager verbleef gedurende de opname afwisselend op de afdeling en in een appartement voor begeleid zelfstandig wonen. Tijdens de opname waren er periodes van overmatig alcoholgebruik gepaard gaande met opnames elders voor detoxicatie alcohol. Er was sprake van een psychiatrische voorgeschiedenis in verband met alcoholmisbruik, hersenletsel, zelfverwaarlozing en suïcidaliteit.

Verweerster maakte deel uit van een multidisciplinair team bestaande uit een psychiater, een verpleegkundige, een seniorverpleegkundige en verweerster als psychotherapeut, aanvankelijk in opleiding. Het team beschikte over een rapportage van een neuropsychologisch onderzoek van 26 mei 2008 waarvan de conclusie luidde: “op de voorgrond staan stoornissen in de executieve functies, met verder lichte geheugenproblemen, bij een man die bekend is met langdurige alcoholafhankelijkheid en een contusio cerebri met hersenstamcontusie.”. Het team stelde, mede op basis hiervan, in zijn beschrijvende diagnose: cognitieve problemen op basis van Korsakov, stamcontusio en CVA (zie multidisciplinaire observatiegegevens van 14 november 2011).

Op 4 mei 2010 heeft het centrum indicatiestelling zorg (CIZ) een indicatiebesluit genomen ten behoeve van de zorgaanvraag door klager. Het indicatiebesluit is gebaseerd op de door verweerster ingevulde (her)indicatiestelling. Klager is niet bij het invullen van de indicatiestelling betrokken geweest.

Op verzoek van klager is het hoofdbehandelaarschap door verweerster overgedragen aan een collega (psychiater) binnen de afdeling langdurige zorg voor ouderen. De datum van de overdracht is niet bekend. Na maart 2011 werd klager opgenomen in een gesloten afdeling voor volwassenen en werd de behandeling opnieuw overgedragen aan een psycholoog.

Op 5 oktober 2011 diende klager bij de klachtencommissie een klacht in tegen verweerster. Deze klacht werd op de hoorzitting van 7 november 2011 behandeld. Op 21 november 2011 heeft de klachtencommissie omtrent de ingediende klachten beslist. Daarna stelde klager verweerster opnieuw vragen via zijn nieuwe psycholoog.

De nieuwe psycholoog verrichtte een psychodiagnostisch onderzoek. Het rapport is ongedateerd. De conclusie luidt:”Cognitief: beperkingen passend bij de gevolgen van cerebrale contusio. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van het syndroom van Korsakov”.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Kort en zakelijk weergegeven verwijt klager verweerster dat zij:

  1. de diagnose Korsakov onjuist heeft gesteld en in deze diagnose heeft volhard;
  2. onvoldoende informatie heeft verstrekt aan klager, namelijk dat zij geen antwoord gaf op de namens klager gestelde vragen; niet heeft voldaan aan klagers verzoek om een kopie van het dossier te verstrekken en klager niet heeft geïnformeerd over de overdracht naar een andere hoofdbehandelaar;
  3. (los van de diagnose) andere onwaarheden naar voren heeft gebracht in de CIZ-indicatie en in het dossier.

4. Het standpunt van verweerster

Ten aanzien van klachtonderdeel 1:

De diagnose Korsakov is, naar verweerster ter zitting aanvoerde, reeds in 2008 gesteld en wordt in de opnameverslagen van de psychiatrische voorgeschiedenis genoemd. Verweerster was toen nog niet betrokken bij de behandeling van klager. Deze diagnose was gebaseerd op het neuropsychologisch onderzoek uit 2008 en het algemeen functioneren van klager. Toen verweerster klager ging behandelen, heeft het team waarin zij werkzaam was de reeds gestelde diagnose overgenomen. Het was de bedoeling dat de diagnose door middel van een nieuw neuropsychologisch onderzoek met hem zou worden geëvalueerd. Dit was echter niet mogelijk. Er was destijds bij klager sprake van een periode van overmatige alcoholconsumptie. Voor de uitvoering van een neuropsychologisch onderzoek diende klager een redelijke periode alcoholvrij te zijn. Pas dan zou er onderzoek kunnen worden gedaan en kon er een diagnose worden gesteld. De situatie waarin klager verkeerde was zo ernstig dat een neuropsychologisch onderzoek niet kon plaatsvinden. Er was geen aanleiding om de diagnose aan te passen. In de praktijk was de aard van de diagnose minder belangrijk. De behandeling was toegespitst op het algemeen functioneren en niet op diagnostiek. Ook de verwijzing naar de verblijfsinstelling gebeurde niet op grond van een diagnose, maar op grond van de noodzakelijk ondersteuning van klager.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2:

Verweerster ontving een e-mail met vragen van de psycholoog van de afdeling volwassenen waar klager in 2011 opgenomen was. Verweerster had reeds aangegeven voor een gesprek open te staan indien dit geen herhaling zou zijn van de klachten die reeds door de klachtencommissie waren beoordeeld. Dit bleek echter wel zo te zijn. Er heeft geen gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden. De tweede hoofdbehandelaar heeft wel een gesprek met klager gevoerd.

Klager heeft op 18 oktober 2010 om een afschrift van het dossier verzocht. Naar aanleiding van zijn verzoek is het dossier gekopieerd en is verweerster met de kopie bij klager langsgeweest. Klager was op dat moment niet thuis. Verweerster heeft toen met de nieuwe hoofdbehandelaar van klager afgesproken dat hij het dossier met hem zou bespreken en aan hem zou overhandigen. Zij weet niet of dit is gebeurd en heeft dit ook niet gecontroleerd.

Op verzoek van klager is het hoofdbehandelaarschap overgedragen aan een collega. Deze collega zou een gesprek aangaan met klager en het dossier met hem bespreken. Verweerster meent dat dit is gebeurd. Verweerster werd in een latere fase nog wel kortdurend weer als behandelaar ingezet, maar dit was ter vervanging van de nieuwe behandelaar. Mogelijk heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt dat de hoofdbehandeling wel was overgedragen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3:

Er heeft tweemaal een CIZ-indicatie plaatsgevonden. De eerste indicatie was in 2008 en werd samen met klager opgesteld. Klager heeft deze indicatie mede ondertekend. In 2010 vroeg het CIZ een her-indicatie aan. Op dat moment was de toestand van klager zo slecht dat hij niet betrokken kon worden in het opstellen van de her-indicatie. Deze indicatie moest binnen een bepaalde termijn aan het CIZ worden verstrekt en werd zonder de betrokkenheid van klager opgesteld en verstuurd. Het CIZ werd op de hoogte gesteld van de situatie en van het feit dat klager geen bijdrage had geleverd aan het opstellen van de indicatie. Er stonden geen onwaarheden in de indicatie. Verweerster weet niet of klager op de hoogte was gebracht van het invullen en het versturen van de indicatie.

Er staan geen onwaarheden in het dossier.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van klachtonderdeel 1:

In de beschrijvende diagnose die mede onder verantwoordelijkheid van verweerster is gesteld wordt melding gemaakt van cognitieve problemen op basis van (onder andere) Korsakov. Het college is van oordeel dat dit onderdeel van de beschrijvende diagnose niet deugdelijk is onderbouwd. Dat sprake is van Korsakov is niet af te leiden uit het neuropsychologisch onderzoek, waarvan de conclusies hierboven onder de feiten zijn weergegeven. Zie de onder de feiten weergegeven conclusie. Ander onderzoek waarop de diagnose Korsakov zou kunnen zijn gebaseerd is bij het college niet bekend. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2:

Uit het overgelegde verslag van de behandeling door de klachtencommissie blijkt niet dat alle vragen door verweerster zijn beantwoord. Het college kan er derhalve niet van uitgaan dat alle vragen al eerder beantwoord waren.

Ten aanzien van de afgifte van een afschrift van het dossier en de overdracht van het hoofdbehandelaarschap is klager in beide gevallen niet door verweerster rechtstreeks geïnformeerd, maar heeft zij er op vertrouwd dat de nieuwe hoofdbehandelaar de verzochte informatie zou verstrekken. Verweerster heeft nagelaten dit te controleren en daarmee is zij ten opzichte van klager tekort geschoten. Derhalve is ook dit klachtonderdeel gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3:

Los van de vermelding van Korsakov heeft het college niet kunnen vaststellen dat er onwaarheden naar voren zijn gebracht in de CIZ-indicatie of in het dossier. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hierboven omschreven en wijst de klacht voor het overige af;

- waarschuwt verweerster.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. R.J. Takens, drs. L. de Nobel en drs. M.W.D. Nijhoff-Huijsse als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Capelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2012 in aanwezigheid van de secretaris.