ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2351 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 11197

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2351
Datum uitspraak: 10-10-2012
Datum publicatie: 10-10-2012
Zaaknummer(s): 11197
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, huisarts, dat hij de verzoeken om verwijzing van klagers echtgenote onvoldoende serieus heeft genomen en daardoor te laat heeft doorverwezen, en dat verweerder toen bij klagers echtgenote tumoren waren vastgesteld, onvoldoende belangstelling heeft getoond voor haar situatie. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 10 oktober 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 december 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

huisarts

werkzaam en wonende te B

verweerder

gemachtigde ter zitting mr. E.J.C. de Jong te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvulling daarop

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 5 september 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was de huisarts van de echtgenote van klager, hierna: patiënte. Patiënte is op 4 april 2011 bij verweerder gekomen in verband met klachten van een opgeblazen gevoel, soms een rood hoofd, hoofdpijn, paraesthesieën en angst. Lichamelijk en aanvullend onderzoek gaven geen afwijkingen te zien. Patiënte is in de loop van het jaar nog een aantal keren op de praktijk gezien door collega’s van verweerder. Zo is er op 21 oktober 2011 contact geweest tussen klager en een collega nadat patiënte ’s nachts was gevallen en zij niet meer wist dat zij was gevallen. Klager deelde de collega mede dat er uitvalverschijnselen waren. De collega heeft patiënte doorverwezen naar de cardioloog. Op 25 oktober 2011 werd patiënte opnieuw gezien door een collega. Geconstateerd werd een continu drukkend gevoel op het hoofd, vanuit de nek. Drukpijn was occipitaal. De diagnose spanningshoofdpijn werd gesteld en patiënte werd doorverwezen naar de fysiotherapeut.

Op 10 november 2011 zag verweerder patiënte en klager op het spreekuur. Patiënte had progressief hoofdpijn, was duizelig, angstig en onzeker. Ze had een afwezig gevoel en derealisatieverschijnselen. Verweerder heeft onderzoek gedaan en heeft neurologisch geen bijzonderheden gevonden. Opnieuw werd gedacht aan spierspanningshoofdpijn en er werd oxazepam voorgeschreven. Verweerder heeft gezegd dat er neurologisch onderzoek zou worden aangevraagd als het niet beter werd.

Op 14 november 2011 liet klager telefonisch weten dat patiënte erg sloom en afwezig was. De medicatie werd gehalveerd.

Op 16 november 2011 deelde klager mede dat de hoofdpijn minder was, maar niet over, dat de motoriek van patiënte verslechterd was en dat zij niet goed meer kon functioneren. Verweerder adviseerde klager om te stoppen met de oxazepam en verwees patiënte door naar de neuroloog.

Naar aanleiding van een contact tussen klager en verweerder op 17 november 2011 is de afspraak met de neuroloog op verzoek van verweerder vervroegd naar 18 november 2011. Bij patiënte werden vervolgens twee hersentumoren gevonden, waarna patiënte werd overgeplaatst naar D.

Op 15 december 2011 heeft klager aan verweerder een brief gezonden.

Patiënte is een aantal keer geopereerd doch helaas in maart 2012 overleden.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn veelvuldige verzoeken om verwijzing naar een neuroloog niet serieus heeft genomen terwijl daarvoor wel aanleiding was. Verwijzing heeft daardoor volgens klager te laat plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder ook na vaststelling van de tumoren bij patiënte niet op enig moment geïnformeerd naar de situatie van patiënte. Hij had geen belangstelling voor de toestand van patiënte. Dit laatste klachtonderdeel heeft klager ter zitting aldus nader gespecificeerd dat verweerder ook geen contact heeft gezocht toen patiënte in een hospice verbleef.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van klager om verwijzing naar een neuroloog wel degelijk serieus is genomen en dat een verwijzing ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Van een te late verwijzing zoals door klager wordt verondersteld, is volgens verweerder geen sprake.

Met betrekking tot de klacht dat niet naar patiënte is geïnformeerd is klager van mening dat hij dit wel heeft gedaan. Verweerder is op 21 november 2011 geïnformeerd door de schoondochter van klager dat er bij patiënte twee hersentumoren waren gevonden en dat zij zou worden overgeplaatst naar Tilburg. Tijdens dit contact werd afgesproken dat de zoon als contactpersoon zou fungeren. Verweerder is helaas eerst op 28 december 2011 door het ziekenhuis geïnformeerd over de toestand van de echtgenote van klager. Verweerder heeft diezelfde dag contact gehad met klager. Tijdens dit contact is uitgebreid gesproken met klager, die ook aangaf boos te zijn omdat verweerder niet eerder had gebeld. Het aanbod om een en ander in een persoonlijk gesprek verder te bespreken, werd door klager afgewezen. Klager heeft zich verder gewend tot de collega van verweerder en verweerder heeft dat ook gerespecteerd. Wel heeft verweerder klager nogmaals gebeld op 24 januari 2012 na zijn vakantie en toen was patiënte inmiddels opgenomen in een hospice. Ook toen werd het aanbod om de problemen uit te spreken, afgeslagen en verweerder heeft dit gerespecteerd.

Voor zover de klacht betrekking heeft op de bejegening vanaf 28 december 2011, is de klacht niet-ontvankelijk omdat dit eerst ter zitting als nieuwe klacht naar voren is gebracht.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot het klachtonderdeel dat verweerder patiënte te laat heeft doorverwezen naar de neuroloog oordeelt het college als volgt. Uit het overgelegde patiëntendossier van patiënte blijkt dat verweerder, na een consult op 4 april 2011, patiënte weer heeft gezien op 10 november 2011. Naar het oordeel van het college treft verweerder tot deze laatste datum in ieder geval geen tuchtrechtelijk verwijt. Verweerder heeft patiënte vervolgens op

16 november 2011 verwezen naar de neuroloog, welke afspraak op verzoek van klager is vervroegd naar de volgende dag. Het college is van oordeel dat verweerder ook vanaf 10 november 2011 tot aan de verwijzing op 16 november 2011 heeft gereageerd op de klachten van patiënte zoals van een redelijk handelende arts mag worden verwacht. Dit klachtonderdeel wordt daarom niet gegrond bevonden.

Met betrekking tot het klachtonderdeel dat verweerder niet op enig moment heeft geïnformeerd naar de situatie van patiënte, ook niet toen zij inmiddels in een hospice was opgenomen, oordeelt het college als volgt. Het college stelt vast dat verweerder tussen 28 november 2011 – op welk moment verweerder contact heeft gehad met klager omtrent een consult klager zelf betreffende – en 28 december 2011 – op welk moment verweerder naar eigen zeggen de brief van het ziekenhuis had gelezen –, geen contact heeft gezocht met klager of de in die periode in het ziekenhuis verblijvende patiënte. Naar het oordeel van het college had het wel op de weg van verweerder gelegen om in deze periode contact te zoeken met klager, nu de afspraak bij de neuroloog op verzoek van klager was vervroegd, bij patiënte vervolgens een zeer ernstige, niet door verweerder gediagnosticeerde, aandoening was geconstateerd, klager in dezelfde periode ook was opgenomen in verband met een hartinfarct en klager en patiënte al 30 jaar patiënten waren van verweerder. Verweerder was op de hoogte van de ernstige situatie door het contact met de schoondochter. Dat weliswaar op dat moment met de schoondochter was afgesproken dat de zoon als contactpersoon zou fungeren, doet niet eraan af dat van verweerder verwacht kon worden dat eerder dan 28 december 2011 contact was gezocht. Met betrekking tot dit bejegeningsaspect is het college van oordeel dat verweerder meer in de communicatie met klager en patiënte had moeten investeren, echter alles bijeengenomen is er geen sprake van een zodanig tekortschieten dat een tuchtrechtelijke correctie op zijn plaats is.

Het college is van oordeel dat deze klacht, voor zover betrekking hebbende op de periode na 28 december 2011, ontvankelijk is. Het voortduren van de bejegeningsklacht na 28 december is zodanig verweven met de bejegeningsklacht die in het op 27 december 2011 ingekomen klaagschrift is vermeld dat van een nieuwe klacht niet kan worden gesproken. Verweerder heeft voorts voldoende gelegenheid gehad zich te verweren en heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt.

Na 28 december 2011 heeft verweerder slechts een keer, op 24 januari 2012, contact gezocht. Verder heeft hij geen contact meer gezocht met klager en patiënte. Daarbij speelde een rol dat klager had uitgesproken een dergelijk door verweerder tot twee maal toe aangeboden contact niet op prijs te stellen. Nu deze uitspraak van klager werd gedaan in een periode van veel emotie en verdriet was het beter geweest als verweerder zich meer inspanningen had getroost, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is dit niet.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af;

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, A. de Jong, H.J. Weltevrede en A. Pfaff als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012 in aanwezigheid van de secretaris.