ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2349 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1146
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2349 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-10-2012 |
Datum publicatie: | 08-10-2012 |
Zaaknummer(s): | 1146 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Psychotherapeut wordt verweten dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, de opdracht heeft verlaten, een onjuiste diagnose heeft gesteld en deze op een onjuiste manier heeft geuit, verbaal grof en kwetsend is geweest en ondeskundig heeft gehandeld. Deels gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 8 oktober 2012
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 maart 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
tegen:
C
psychotherapeut
werkzaam en wonende te D
verweerder
gemachtigde mr. O.L. Nunes te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek.
De klacht is ter openbare zitting van 29 augustus 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager was in 2007 in behandeling bij GGZ-instelling E. Op instigatie van mevrouw F
als maatschappelijk werkster werkzaam in voormelde instelling, heeft klager in verband met (ernstige) relatieproblemen contact opgenomen met verweerder, die in deze problematiek is gespecialiseerd. Desgevraagd heeft mevrouw F verweerder medegedeeld dat klager ADHD had en welke medicijnen hij gebruikte. Nadere informatie heeft verweerder niet gekregen. Tussen enerzijds klager en zijn toenmalige echtgenote en anderzijds verweerder hebben in totaal drie gesprekken plaatsgevonden, te weten op
16 augustus 2007, 30 augustus 2007 en 6 september 2007. Tijdens het tweede gesprek heeft verweerder, terwijl hij zich tot klager richtte, een beeldspraak gebruikt. Deze kwam erop neer dat de ambitie van klager om wederkerigheid te bieden omwille van zijn ADHD, te vergelijken was met de ambitie van een man met één been die de 100 meter in 10 seconden wil lopen, althans woorden van gelijke aard of strekking. Enkele dagen na dit gesprek heeft klager verweerder te kennen gegeven zich door deze beeldspraak zeer gekwetst te voelen, waarop verweerder heeft aangeboden (in het derde gesprek) met klager daarover te willen spreken. In het derde gesprek is dit thema niet meer aan de orde geweest omdat klager tijdens dat gesprek is opgestaan en weggegaan. Hij heeft daarbij zijn toenmalige echtgenote een tik op het hoofd gegeven. Daarna is tussen klager en verweerder geen contact meer geweest.
3.Het standpunt van klager en de klacht
Zoals ook al in het mondelinge vooronderzoek is aangegeven, maakt klager verweerder – zakelijk weergegeven – het verwijt dat hij:
- de opdracht, te weten een inventariserend onderzoek met het oog op eventuele relatie- of gesprekstherapie, heeft verlaten;
- een onjuiste diagnose heeft gesteld en deze op een onjuiste wijze heeft geuit;
- verbaal grof en kwetsend is geweest;
- ondeskundig heeft gehandeld;
- zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Deze klachtonderdelen zijn nader onderbouwd in het klaagschrift, de repliek en de pleitnota van klager. De inhoud daarvan moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Voor zoveel nodig wordt daarop in de overwegingen van het college nader ingegaan.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft per onderdeel de klachten gemotiveerd weersproken en heeft het college verzocht deze als (kennelijk) ongegrond af te wijzen. Het verweer is nader onderbouwd in het verweerschrift, de dupliek en de pleitnota van verweerder. De inhoud daarvan moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Voor zoveel nodig wordt daarop in de overwegingen van het college nader ingegaan.
5. De overwegingen van het college
Vooraf wordt het volgende opgemerkt.
Klager heeft met ruime overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 16 van het Reglement van de Regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg aan het college een (groot) aantal aanvullende stukken toegezonden. Verweerder heeft zich tegen de overlegging van deze stukken verzet. Het college acht de overlegging strijdig met een goede procesorde en zal op de inhoud daarvan geen acht slaan. Deze beslissing is klager bij gelegenheid van de mondelinge behandeling medegedeeld. Derhalve wordt recht gedaan op de processtukken zoals vermeld onder 1 (Het verloop van de procedure).
Ten aanzien van de klachtonderdelen dat verweerder de opdracht heeft verlaten, een onjuiste diagnose heeft gesteld, verbaal grof en kwetsend is geweest en ondeskundig heeft gehandeld, overweegt het college als volgt. Voor het college is niet komen vast te staan of aannemelijk geworden dat verweerder te dezer zake enig verwijt treft. In dit verband is van belang dat het klager zelf geweest is die de behandeling (voortijdig) heeft beëindigd. Voor zover partijen van mening verschillen over de feiten overweegt het college nog het volgende. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Dat is ten aanzien van voormelde klachtonderdelen niet het geval.
Verweerder heeft wel erkend dat hij de beeldspraak, zoals weergegeven bij de feiten, heeft gebruikt. Het college is te dien aanzien van oordeel dat deze beeldspraak in de context waarin deze is gebezigd niet als denigrerend moet worden aangemerkt; deze kan hoogstens als ongelukkig worden gekwalificeerd. Van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid aan de zijde van verweerder is op dit punt echter geen sprake. Vorenstaande klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
Ten slotte ligt nog ter beoordeling voor de vraag of verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Het college beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Tussen klager en verweerder is medio 2007 een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling tot stand is gekomen. In artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek is– kort gezegd – bepaald dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden als bedoeld in artikel 454 worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. In de onderhavige zaak is komen vast te staan dat de behandelingsrelatie tussen verweerder en klager door toedoen van laatstgenoemde abrupt is beëindigd. In de visie van verweerder was er (toen) sprake van een acute crisissituatie. Verweerder voelde zich – gelet op de informatie van de voormalige echtgenote van klager en de intimiderende en nadrukkelijke aanwezigheid van klager, de tik die hij zijn voormalige echtgenote gaf, en een aantal aan verweerder gezonden (niet overgelegde) e-mails – zodanig persoonlijk bedreigd dat hij over klager mededelingen heeft gedaan aan E, alwaar klager nog steeds in behandeling was. Daarnaast heeft hij ook de politie, de crisisdienst en de huisarts geïnformeerd. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder telefonisch mevrouw F heeft ingelicht en haar heeft gezegd dat hij de behandeling niet kon afmaken vanwege het gebeurde op zijn kamer, waarmee verweerder kennelijk de tik op het hoofd van de echtgenote van klager heeft bedoeld. Ook heeft verweerder contact gehad met een andere medewerker van E en hem gezegd dat er een crisissituatie was met verzoek zijn mededeling in de status te noteren. Verder heeft hij een zorgmelding gedaan bij de crisisdienst met de personalia van verweerder en met vermelding wat er speelde. Ten slotte heeft hij de politie gebeld, zowel ten behoeve van zichzelf alsook, met haar medeweten, ten behoeve van de ex-echtgenote van klager. Het college acht het op basis van de processtukken en (vooral) het verhandelde ter zitting voldoende vaststaan dat verweerder aan voormelde instanties mededelingen heeft gedaan die (deels) vielen onder de op hem rustende geheimhoudingsplicht; dit zonder toestemming van of mededeling aan klager. Hoewel in de gegeven omstandigheden voorstelbaar is dat verweerder zich (persoonlijk) bedreigd heeft gevoeld, heeft verweerder naar het oordeel van het college niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een overmachtssituatie die hem noodzaakte tot het hiervoor omschreven handelen . Het college acht dit handelen c.q. nalaten van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar en verklaart daarom dit klachtonderdeel gegrond. De maatregel van waarschuwing wordt in dit verband passend geacht.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart het klachtonderdeel met betrekking tot schending van de geheimhoudingsverplichting gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond zoals in de rechtsoverwegingen is weergegeven;
- legt verweerder de maatregel van waarschuwing op;
Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als
lid-jurist, L. de Nobel, dr. R.J. Takens en jhr. A.M. van Nispen tot Pannerden als
leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2012 in aanwezigheid van de secretaris.