ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2214 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 11179

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2214
Datum uitspraak: 16-07-2012
Datum publicatie: 16-07-2012
Zaaknummer(s): 11179
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt verweerder, bedrijfsarts, dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, zich heeft laten leiden door de belangen van klaagsters werkgever en klaagster ten onrechte van plichtsverzuim heeft beticht. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 16 juli 2012

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 november 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde C te B

tegen:

D

bedrijfsarts

werkzaam en wonende te E

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en een aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         een brief van klager d.d. 26 januari 2012 waarin wordt afgezien van repliek

-         proces-verbaal van het op 12 maart 2012 gehouden mondelinge vooronderzoek

-         verzekeringsgeneeskundige rapportage

-         een brief van verweerder met correspondentie tussen hem en de verzekeringsarts i.o.

De klacht is ter openbare zitting van 6 juni 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig, klaagster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is onderwijzeres en al 40 jaar in het onderwijs werkzaam. Zij heeft zich medio september 2011 ziek gemeld. Op 4 oktober 2011 heeft verweerder klaagster op het spreekuur gezien ter beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De door klaagster ervaren klachten waren volgens hem het gevolg van onvrede aangaande haar werksituatie. Zijn conclusie was dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Hij heeft dit tijdens dit consult ook aan klaagster meegedeeld en haar een kopie meegegeven van zijn brief aan haar werkgever, waarin dit was vermeld.

Klaagster was het hiermee niet eens en heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Een verzekeringsgeneeskundige i.o. van het UWV heeft klaagster op haar spreekuur gezien op 17 oktober 2011. In haar rapport van 24 oktober 2011 heeft de verzekeringsgeneeskundige i.o. onder meer vermeld: “Het is vast te stellen dat de aanleiding voor de klachten in het werk gelegen is. Deze werkgerelateerde veranderingen gingen samen met enkele kwetsbaarheidsfactoren van cliënt. Interactie tussen kwetsbaarheden en functioneringsproblemen leidde uiteindelijk tot overbelasting en tot ziekte ten tijde van de geschildatum. In onderzoek waren ziekteverschijnselen te objectiveren die pasten bij een lichte stoornis.” Zij heeft geconcludeerd cliënt per geschildatum niet geschikt te achten voor het eigen werk.

Vanaf januari 2012 is klaagster op therapeutische basis weer aan het werk gegaan in groep 4/5.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

  1. een verkeerde, door niets gesteunde diagnose heeft gesteld en de klachten van klaagster heeft genegeerd;
  2. na het gesprek van 4 oktober 2011 niet duidelijk heeft gemaakt dat hij klaagster arbeidsgeschikt achtte en of ze wel of niet haar werk moest hervatten;
  3. geen inlichtingen heeft verstrekt over het aanvragen van een deskundigenoordeel;
  4. zich heeft laten leiden door de belangen van de werkgever;
  5. klaagster ten onrechte van plichtsverzuim heeft beticht.

Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. Klaagster is al 40 jaar werkzaam als onderwijzeres. Sinds 2000 is zij als parttime leerkracht werkzaam bij haar huidige werkgever op een openbare basisschool. Zij heeft altijd in de hogere groepen (groep 7/8 en 6/7) van het basisonderwijs les gegeven, maar sinds een paar jaar in groep 5/6. In het nieuwe schooljaar 2011 moest zij zeer tegen haar zin aan nog jongere kinderen (groep 4/5) les gaan geven. In juli 2011 heeft zij met een andere bedrijfsarts dan verweerder een gesprek gehad waarin zij heeft trachten uit te leggen wat het werken met jonge kinderen inhield en wat de moeilijkheden waren die daar voor haar uit ontstaan. Die bedrijfsarts gaf aan niets voor haar te kunnen doen en gaf haar de raad de problemen met de directeur te bespreken. De directeur is niet op de problemen van klaagster ingegaan. Klaagster is in groep 4/5 begonnen, maar kreeg last van klachten (buikpijn, hoofdpijn, moeheid, concentratieklachten). Na vier weken heeft zij zich op F september 2011 ziek gemeld. De huisarts heeft medicijnen voorgeschreven en aangeraden voorlopig niet te werken. Klaagster heeft het spreekuur bij verweerder als zeer onaangenaam ervaren. Zij had niet de indruk dat naar haar geluisterd werd. Verweerder was voortdurend aan het typen, ook al tijdens het begin van het gesprek. Verweerder is niet ingegaan op hetgeen klaagster vertelde over het werken met jonge kinderen. Hij heeft de klachten van klaagster genegeerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betreurt het dat klaagster het gevoel heeft gekregen dat zij niet is gehoord, maar hij blijft bij zijn inhoudelijke beoordeling, dat de klachten van klaagster een gevolg waren van haar werksituatie en dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Dat oordeel was gebaseerd op hetgeen klaagster hem tijdens het spreekuur heeft verteld over haar ziekmelding, haar klachten en haar werksituatie. Hij heeft regelmatig vragen aan klaagster gesteld ter verduidelijking van de problematiek en haar de ruimte gegeven haar verhaal te doen.

Op de vraag van klaagster of dat betekende dat zij de volgende dag weer aan het werk moest, heeft hij aangegeven dat dit zeer wel mogelijk zou zijn, maar dat het oordeel daarover bij de werkgever lag.

Hij heeft haar zowel mondeling als schriftelijk gewezen op de mogelijkheid een deskundigenoordeel aan te vragen, als zij het niet eens was met zijn conclusie.

Verder ontkent hij uitdrukkelijk dat hij zich heeft laten leiden door de belangen van de werkgever; hij is als bedrijfsarts onafhankelijk en daar zijn ook protocollen voor. Er is geen sprake van dat hij klaagster van plichtsverzuim heeft beticht.

5. De overwegingen van het college

De klachtonderdelen a. en b. zullen door het college vanwege hun samenhang gezamenlijk worden beoordeeld.

De kernvraag is of verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klaagster. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op hetgeen klaagster hem zelf heeft verteld over haar klachten en haar werksituatie en op de antwoorden, die klaagster heeft gegeven op de vragen die verweerder ter verduidelijking van de problematiek aan haar heeft gesteld. Hij heeft haar klachten dan ook niet genegeerd, maar wel anders geduid. Het college is van oordeel, dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening tot zijn oordeel heeft kunnen komen. Het feit, dat de verzekeringsarts i.o. van het UWV kort daarna tot een ander oordeel is gekomen, doet daaraan niet af.

Wat betreft klachtonderdeel b. is het college van oordeel dat verweerder klaagster in het consult op 4 oktober 2011 voldoende duidelijk heeft gemaakt, dat hij haar op medische gronden arbeidsgeschikt achtte. Hij heeft dit zowel mondeling gedaan als schriftelijk door haar een kopie van zijn brief aan haar werkgever mee te geven, waarin dit duidelijk is vermeld. Op de vraag van klaagster of dit betekende dat zij weer aan het werk moest, heeft hij terecht geantwoord dat die beslissing bij de werkgever lag.

Wat betreft klachtonderdeel c. stelt het college vast, dat in de brief aan de werkgever duidelijk is gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV.

Wat betreft klachtonderdeel d. constateert het college, dat klaagster niet heeft onderbouwd waarom verweerder zich (alleen) zou hebben laten leiden door de belangen van haar werkgever.

Wat betreft klachtonderdeel e. heeft verweerder uitdrukkelijk ontkend, dat hij klaagster van plichtsverzuim zou hebben beticht en klaagster heeft dit verder ook op geen enkele wijze onderbouwd.

Samenvattend is het college op grond van het bovenstaande van oordeel, dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. dr. P.J.M. van Wersch, als voorzitter, mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, J.C.F. Schellekens en dr. C.J.C.M. Hamilton als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2012 in aanwezigheid van de secretaris.