ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2190 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1180
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2190 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2012 |
Datum publicatie: | 05-07-2012 |
Zaaknummer(s): | 1180 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt huisarts na suïcide van haar zoon onder meer dat hij haar signalen over de psychische problematiek van de zoon niet voldoende serieus heeft genomen, diens medicatie onverantwoord heeft gewijzigd, niet heeft gewezen op de mogelijkheid van crisisinterventie met suïcide als gevolg. De gegeven signalen zijn serieus genomen. Ongegrond. |
Uitspraak: 5 juli 2012
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 mei 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
gemachtigde mr. A.B. Noordhof te Eindhoven
tegen:
C
huisarts
werkzaam te B
wonende te D
verweerder
gemachtigde mr. S. Slabbers te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek
- medische informatie ontvangen op 16 mei 2012 van de gemachtigde van verweerder
- de pleitnota, overgelegd door de gemachtigde van klaagster.
Het verzoek van klaagster om de zitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden is afgewezen, aangezien de aangegeven reden door het college geen gewichtige reden is bevonden als bedoeld in artikel 70 lid 1 van de Wet BIG.
De klacht is vervolgens ter openbare zitting van 4 juni 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
De zoon van klaagster, hierna te noemen ‘de zoon’, geboren in 1983, leed sinds tien jaar aan depressies. Hij woonde bij zijn ouders. De zoon consulteerde verweerder als - opvolgend - huisarts voor het eerst op 27 februari 2009. Vervolgens bezocht hij diens spreekuur twee keer in 2009 en drie keer in 2010. Het eerste consult in 2011 vond plaats op 28 januari 2011. In verband met erectiestoornissen besloot verweerder in overleg met de zoon om de dosering van het middel Seroxat, dat de zoon al tien jaar gebruikte, terug te brengen: eerst van 30 mg naar 20 mg per dag en na verloop van tijd van 20 mg naar 15 mg per dag. Verweerder schreef tevens het erectiemiddel Cialis 10 mg, 4 stuks per dag voor. Naar aanleiding van een telefoontje van klaagster op 3 maart 2011 gaf verweerder een recept voor de zoon voor 12 tabletten Oxazepam 10 mg, zo nodig 3 keer per dag. Tijdens een telefonisch contact op 4 maart vertelde de zoon verweerder dat hij vanaf 3 maart weer 30 mg Seroxat gebruikte en dat hij de Oxazepam nodig had voor de rust. Op verzoek van klaagster heeft verweerder op 11 maart 2011 een huisbezoek afgelegd, waarbij naast de zoon de beide ouders aanwezig waren. Klaagster belde in de avond van vrijdag 25 maart 2011 met de Centrale Huisartsenpost. Zij vertelde dat de zoon suïcidaal was en dreigde zich voor de trein te gooien. Zij wilde aanvankelijk naar de huisartsenpost komen, maar besloot later om de daaropvolgende maandag contact op te nemen met de eigen huisarts. De zoon heeft zich in de nacht van vrijdag 25 op zaterdag 26 maart gesuïcideerd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij:
1 bij het eerste consult onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de achtergrond en gezinssituatie van de zoon om zich een beeld te vormen van de (ernst) van de psychische problematiek;
2 de signalen die klaagster gaf over de ernst van de situatie van de zoon heeft genegeerd of onvoldoende serieus heeft genomen;
3 het gebruik van Seroxat te abrupt heeft gestopt, waardoor ontwenningsverschijnselen optraden, die deels werden ondervangen door voorschrijving van Oxazepam; daarvan is in korte tijd een hoge dosering voorgeschreven, die onverantwoord is;
4 op geen enkel moment heeft aangegeven dat er voor de zoon in een noodsituatie opname op een PAAZ-afdeling of inschakeling van de crisisdienst van de GGZ geregeld kon worden en nooit heeft gewezen op de mogelijkheid van crisisinterventie;
5 weigerde het medisch dossier van de zoon aan klaagster af te geven.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft zich tijdens het eerste consult wel degelijk een beeld gevormd van de gezinssituatie, waarvoor hij verwijst naar de SOEP-registratie. Tijdens het consult van 28 januari 2011 kwam voor het eerst het geestelijk functioneren van de zoon aan de orde en hoorde verweerder dat het gezin in het verleden hulp had ontvangen van de GGZ. Verweerder heeft het toen gehad over de mogelijkheid van PIT-zorg en de zoon zou dat met zijn ouders bespreken. Tijdens het huisbezoek op 11 maart 2011 heeft verweerder ook de mogelijkheid van het inzetten van de GGZ en crisisinterventie besproken. Klaagster weigerde echter systematisch alle hulp. Zij kende de mogelijkheid van inschakeling van een crisisdienst, omdat dat eerder was gebeurd, namelijk op 30 december 2006. De zoon vertelde op 11 maart dat hij weer op de oude dosering van 30 mg Seroxat zat en dat hij de eerdere hulp vanuit de GGZ in 2007 niet als zinvol had ervaren. Hij ging wel akkoord met verwijzing naar de psychiater, die zijn vader kort daarna zou gaan bezoeken, indien dat de vader zou bevallen. De zoon heeft op geen enkele manier het signaal afgegeven dat hij suïcidaal was en daarom was er voor verweerder geen aanleiding om de crisisdienst in te schakelen.
Verweerder besloot op 28 januari 2011 in overleg met de zoon de Seroxat geleidelijk te verminderen en uiteindelijk te halveren (van 30 mg naar 20 mg en vervolgens naar 15 mg daags) onder begeleiding van de huisarts in de vorm van gesprekken op de praktijk. Verweerder heeft met de zoon afgesproken, dat deze 2 tot 3 weken later een afspraak zou maken, maar dat heeft hij niet gedaan.
In de periode van 3 maart 2011 tot 16 maart 2011 zijn 107 tabletten à 10 mg Oxazepam voorgeschreven met als voorschrift zo nodig tot 3 dd. 1 tablet. Daarvan zijn er 72 door verweerder voorgeschreven, 5 door een collega op 9 maart en 30 door een andere collega tijdens afwezigheid verweerder op 15 maart. Dit komt neer op een gemiddelde van 4.5 tablet per dag en dat is in de situatie van de zoon geen te hoge dosering. Bovendien gaf de zoon aan goed te reageren op dit medicijn, dat hij al vaker had gebruikt. Met betrekking tot het niet willen afgeven van het gehele medisch dossier aan klaagster stelt verweerder zich op het standpunt dat in de gegeven omstandigheden geen sprake is van veronderstelde toestemming (van de zoon).
5. De overwegingen van het college
Het college oordeelt ten aanzien van de klachten als volgt.
Verweerder heeft tijdens het spreekuur op 28 januari 2011 (gebleken is niet dat op 17 januari eveneens een consult heeft plaatsgevonden) een onderzoek gedaan naar en zich een beeld gevormd van de psychische toestand van de zoon en diens gezinssituatie. In dat gesprek is gewezen op de mogelijkheid van PIT-zorg en hulp van de GGZ. Dat blijkt uit de SOEP-registratie. Verweerder heeft vervolgens enkele keren telefonisch contact gehad met zowel de zoon als met klaagster. Voorzover er signalen waren heeft verweerder deze serieus genomen. Zo heeft hij medicatie aangepast en een huisbezoek afgelegd. Tijdens dat bezoek is hulp van de GGZ wederom aan de orde geweest, maar door de zoon afgewezen in verband met eerdere ervaringen. Zo staat het in de SOEP-registratie genoteerd en het college heeft geen reden om aan de juistheid van die registratie te twijfelen. Van een abrupt stoppen met Seroxat, zoals klaagster zegt, is geen sprake. De dosis werd afgebouwd van 30 mg naar 20 mg per dag en zou later verder worden afgebouwd naar 15 mg per dag. Indien en voorzover de zoon uit eigen beweging een lagere dosis Seroxat heeft genomen dan door verweerder voorgeschreven, dan was dat zijn eigen initiatief. Dat de zoon 2 à 3 weken na 28 januari 2011 geen nieuwe afspraak heeft gemaakt valt verweerder evenmin aan te rekenen.
De voorgeschreven hoeveelheid Oxazepam komt het college in deze situatie niet als ongewoon voor. Het was in dit geval ook het aangewezen middel, omdat de zoon het al vaker had gebruikt en er goed op had gereageerd. Gebleken is niet dat de zoon tijdens het huisbezoek op 11 maart in een situatie van acute nood verkeerde, althans een situatie, waarin opname op een PAAZ-afdeling of inschakeling van de crisisdienst aangewezen was. Na die datum heeft geen contact met verweerder meer plaatsgevonden.
Verweerder heeft terecht terughoudend gereageerd bij het afgeven van het medisch dossier van de zoon aan klaagster. Het is immers vaste jurisprudentie dat op de geheimhouding van de medische gegevens van de zoon na diens overlijden slechts een inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende en concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden. Klaagster heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat in casu van een dergelijk zwaarwegend belang sprake was. Zij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de zoon, ware hij nog in leven, klaagster toestemming zou hebben gegeven tot inzage in zijn medisch dossier. Deze toestemming mag volgens de Hoge Raad niet worden verondersteld, ook niet wanneer sprake is van een zware emotionele belasting, zoals bij klaagster het geval is.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het college de klacht in alle onderdelen ongegrond acht, zodat deze zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, M.F.J.M. Broekman en L. Relik-van Wely als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2012 in aanwezigheid van de secretaris.