ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2014 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 11139

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2014
Datum uitspraak: 10-05-2012
Datum publicatie: 10-05-2012
Zaaknummer(s): 11139
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Psychiater wordt verweten dat zij een ondeugdelijk rapport heeft opgesteld; ongeoorloofd overleg heeft gehad; de ernstige gevolgen van haar rapportage niet goed heeft ingeschat; een diagnose heeft gesteld zonder voldoende gronden en argumentatie; het door klaagster geblokkeerde rapport toch aan haar opdrachtgever heeft verstrekt zonder klaagster daarvan in kennis te stellen. Deels gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 10 mei 2012

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 september 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mr. L.E. Swart te Roosendaal

tegen:

C

psychiater

werkzaam te D

verweerster

gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de brief met bijlagen d.d. 14 maart 2012 van de gemachtigde van klaagster

-         de brief met bijlagen d.d. 16 maart 2012 van de gemachtigde van verweerster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

De klacht is ter openbare zitting van 2 april 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig bijgestaan door hun gemachtigden, van wie mr. Swart een pleitnota heeft overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Bij beschikking van 24 juni 2010 verzocht de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming

(hierna: de raad) om een raadsonderzoek en het (laten) uitvoeren van een psychodiagnostisch onderzoek naar de minderjarige kinderen van verzoekster en haar ex-echtgenoot, E en F, geboren in januari 2001, respectievelijk in augustus 2002. De rechtbank achtte een psychologisch onderzoek van belang naar aanleiding van de conclusie van de forensische mediator dat de minderjarigen klem en verloren raakten door de ouderstrijd en dat aanvullend psychologisch onderzoek naar de minderjarigen gewenst was om vast te stellen hoe een verdere bedreiging van hun ontwikkeling kon worden afgeremd. Om helder te krijgen welke mogelijkheden de ouders hadden met betrekking tot de zorg voor hun kinderen werd besloten ook bij hen een psychodiagnostisch onderzoek te laten plaatsvinden en wel multidisciplinair, met inschakeling van zowel de psychologische als de psychiatrische deskundige. De raad heeft vervolgens het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en psychologie (NIFP) verzocht te bekijken welke mogelijkheden er warenvoor het verrichten van een psychologisch onderzoek bij de kinderen en een psychologisch en psychiatrisch onderzoek bij de ouders, ter beantwoording van een aantal aan de ouders voorgelegde, en vervolgens door hen geaccordeerde onderzoeksvragen.

Daarop heeft verweerster op verzoek van de raad, na tussenkomst van het NIFP, een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de psychiatrische toestand en de opvoedingsvaardigheden van klaagster en haar ex-echtgenoot als ouders van hun kinderen.

Twee psychologen hebben voorts psychodiagnostisch onderzoek verricht bij de kinderen en de ouders, een en ander deel uitmakende van het multidisciplinair onderzoek.

Verweerster heeft ten behoeve van haar rapportage een drietal telkens ongeveer twee uur durende onderzoeksgesprekken gevoerd, te weten op 13 en 27 december 2010 en op

10 januari 2011.

Met toestemming van klaagster zijn medisch-psychiatrische en psychologische gegevens over klaagster opgevraagd. Verweerster heeft bij aanvang van haar onderzoek aan klaagster medegedeeld dat zij een blokkeringsrecht had. Op 21 februari 2011 is telefonisch contact geweest met klaagster over door haar huisarts aangeleverde informatie. Op 17 januari,

7 februari en 7 maart 2011 heeft verweerster multidisciplinair overleg gehad met haar mederapporteurs.

Op 9 maart 2011 heeft verweerster het conceptrapport aan klaagster toegestuurd. Op 21 maart 2011 is het concept, waarin verweerster tot de diagnostische conclusie komt dat bij klaagster sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO (Niet Anders Omschreven) tussen verweerster en klaagster besproken. Bij die gelegenheid heeft klaagster gezegd dat zij gebruik maakte van haar blokkeringsrecht, hetgeen bij brief van haar advocaat van dezelfde datum werd bevestigd. In deze brief deelde de advocaat ook mede dat in het concept sprake was van een aantal feitelijke onjuistheden en onvolledigheden, waarop zij nog zou terugkomen, hetgeen zij vervolgens niet heeft gedaan.

Verweerster heeft na dit gesprek meermalen overleg gehad met haar medeonderzoekers, de raad en heeft juridisch advies ingewonnen. Bij brief van 5 april 2011 aan verweerster en haar mederapporteurs heeft de raad gesteld dat voor de raad de uitkomsten van het onderzoek essentieel waren omdat op basis daarvan beslissingen genomen moesten worden over de opvoedsituatie van de kinderen en dat daaruit adviezen konden voortvloeien die de knelpunten in de contacten tussen de ouders en kinderen konden oplossen. Volgens de raad was het essentieel dat er duidelijkheid kwam. De raad wijst in deze brief verder op de mogelijkheid die artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bood om, ondanks de weigering van klaagster, toch informatie aan de raad te verstrekken. Ook wijst de raad op een richtlijn van het ministerie van Justitie voor het inschakelen van externe deskundigen en op een voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg bij de uitvoering van een ondertoezichtstelling. De raad wijst er verder op dat de onderzoekers een afweging moeten maken tussen honoreren van het blokkeringsverzoek en de belangen van de kinderen en wijst ook op de medeverantwoordelijkheid die de onderzoekers dragen voor de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen.

Na afweging van de betrokken belangen heeft klaagster besloten, met overneming van de argumentatie van de raad, het rapport naar de raad te zenden, hetgeen zij bij brief van 6 juni 2011 heeft gedaan. Op of omstreeks 9 juni 2011 zijn de kinderen uit huis geplaatst; zij verblijven thans in een tehuis, waar hun ouders hen om beurten bezoeken. De raad heeft geadviseerd klaagster te ontzetten uit het ouderlijk gezag.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster, kort en zakelijk weergegeven, dat zij:

a. in haar op subjectieve en veroordelende wijze opgestelde rapport veel feitelijke onjuistheden heeft vermeld en opzettelijk essentiële informatie heeft weggelaten, ongeoorloofd overleg heeft gehad en voorts de ernstige gevolgen van haar rapportage niet goed heeft ingeschat, zoals aantasting van de eer en goede naam van klaagster en traumatische gevolgen voor de kinderen;

b. een diagnose heeft gesteld zonder voldoende gronden en argumentatie en voorts de testresultaten discutabel heeft geïnterpreteerd;

c. het door klaagster geblokkeerde rapport toch aan de raad heeft verzonden, zonder klaagster daarvan in kennis te stellen.

4. Het standpunt van verweerster

Ad a

Verweerster heeft de van klaagster verkregen informatie zo goed mogelijk in de rapportage trachten weer te geven. Zij heeft dat niet op subjectieve of veroordelende wijze gedaan. Zij betwist dat zij opzettelijk essentiële informatie heeft weggelaten.

Uiteraard kan het gebeuren dat onbedoeld feitelijk onjuiste informatie in het rapport terechtkomt, maar deze gegevens kunnen door verweerster op verzoek van klaagster gecorrigeerd worden. Van dit correctierecht heeft klaagster echter geen gebruik gemaakt. Klaagster kan daarom thans niet het verwijt maken dat er sprake is van feitelijke onjuistheden.

Verweerster kan niet verantwoordelijk zijn voor klaagsters echtscheiding en de daaruit voortgevloeide juridische procedures. Zij heeft slechts, naar eer en geweten, onderzoek gedaan naar de psychiatrische toestand en de pedagogische kwaliteiten van klaagster.

Ad b

Verweerster is van mening dat haar rapportage voldoet aan de eisen die het Centraal Tuchtcollege daaraan stelt. Zij heeft drie keer gedurende ongeveer twee uren met klaagster gesproken, zij heeft kennis genomen van de relevante stukken en diverse malen overleg gevoerd met haar mederapporteurs en het NIFP. Zij heeft gedegen psychiatrisch onderzoek verricht en heeft hierbij niet anders dan professioneel gehandeld. Zij maakt geen gebruik van testen en kan dus ook geen testresultaten discutabel geïnterpreteerd hebben.

Ad c

Toen klaagster zich beriep op haar blokkeringsrecht stond verweerster voor een dilemma; enerzijds had klaagster haar blokkeringsrecht, maar anderzijds maakte verweerster zich ernstig zorgen over de (opvoedings)situatie van de kinderen van klaagster en waren de uitkomsten van het onderzoek essentieel voor de raad, omdat op basis daarvan beslissingen konden worden genomen over de opvoedingssituatie van de kinderen. Omdat sprake was van een jarenlange strijd tussen de ouders waarin de kinderen knel zaten, was het belangrijk dat er snel duidelijkheid zou ontstaan.

Verweerster heeft vervolgens na raadpleging van anderen, het belang van de kinderen laten prevaleren en het rapport naar de raad gezonden. Ter zitting heeft zij gezegd dat zij vreesde voor het leven van de kinderen. Zij heeft klaagster van de toezending aan de raad niet op de hoogte gesteld, omdat zij de gevolgen daarvan niet goed kon inschatten.

5. De overwegingen van het college

Ad a

Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster onjuiste of bewust onvolledige informatie heeft vermeld in haar rapport, laat staan dat zij opzettelijk essentiële informatie zou hebben weggelaten. Bij dit oordeel speelt een belangrijke rol dat (de advocaat van) klaagster geen gebruik heeft gemaakt van de expliciet geboden mogelijkheid om gebruik te maken van haar correctierecht en een reactie op de door verweerster in het conceptrapport weergegeven feiten te geven, waardoor verweerster niet de kans heeft gehad eventuele onjuistheden/onvolledigheden te herstellen.

Voorts is het college van oordeel dat de informatie op voldoende zakelijke wijze is weergegeven; van tuchtrechtelijk verwijtbare subjectiviteit of veroordelende toonzetting is geen sprake.

Ten slotte is niet gebleken dat verweerster zich niet bewust is geweest van het belang van haar rapportage. Ter zitting is integendeel duidelijk geworden dat verweerster zeer heeft geworsteld met haar dilemma en uiteindelijk, na ingewonnen adviezen, naar eer en geweten een keuze heeft gemaakt.

Deze klachten zijn ongegrond.

Ad b

Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het

Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op

welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende

steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de

voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de

rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van

de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het college is van oordeel dat de rapportage niet (geheel) aan deze eisen voldoet en dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond is.

Met name acht het college onvoldoende inzichtelijk op welke gronden de conclusie van het rapport steunt (i) en voorts rechtvaardigen de in het rapport vermelde gronden  onvoldoende de conclusie dat bij verweerster sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO (ii).

Het college baseert zich bij dit oordeel op het volgende.

Ad (i): Niet inzichtelijk is of, en zo ja in welke mate, het meervoudige overleg met en de conclusies van de mederapporteurs hebben bijgedragen aan de conclusies van verweerster.

Verweerster beroept zich in haar rapport weliswaar erop dat zij over deze conclusies vooralsnog geen mededeling kan doen, omdat ook de rapportages van de mederapporteurs door klaagster waren geblokkeerd maar, wat er ook van deze opvatting zij, het ontheft verweerster niet van haar verplichting om, als zij rapporteert, een inzichtelijke rapportage te geven. Deze inzichtelijkheid is thans in onvoldoende mate aanwezig.

Ad (ii): voor de diagnose persoonlijkheidsstoornis is onder andere een noodzakelijke voorwaarde dat sprake is van een duurzaam patroon, waarvan het begin teruggevoerd kan worden naar tenminste de adolescentie of de vroege volwassenheid, van innerlijke ervaringen en gedragingen die afwijken van de verwachtingen binnen de cultuur van de betreffende persoon, waarbij dat duurzame patroon zich uit op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties en in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen veroorzaakt. In dit geval zijn er onvoldoende feiten gebleken, waaruit dit kan worden vastgesteld en is de diagnose op een te smalle basis gesteld. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een heteroanamnese en wordt waarde gehecht aan het feit dat in een brief van een psychiatrisch verpleegkundige van 20 september 2010 melding wordt gemaakt van een uitgestelde diagnose op As II, maar op zich kan een dergelijke mededeling in een brief van een (tot een dergelijke diagnose onbevoegde) verpleegkundige niet bijdragen tot de gestelde conclusie.

Ad c

Ingevolge het bepaalde in artikel 7:464, lid 2, aanhef en sub b BW heeft klaagster een blokkeringsrecht. Partijen verschillen daarover overigens niet van mening. Verweerster heeft, voorafgaande aan haar onderzoek, klaagster ook op dit recht gewezen. Verweerster is zich, zoals zij ter zitting verklaarde, daarbij wel ervan bewust geweest dat dit blokkeringsrecht zou kunnen worden doorbroken als het belang van de kinderen zwaarder zou wegen, maar zij heeft dit niet tegen klaagster gezegd, omdat zij ervan uitging dat die situatie zich niet zou voordoen.

Ter verdediging van haar handelen beroept verweerster zich, onder meer, op artikel 1:240 BW. Volgens dit artikel kon de geheimhoudingsplicht in dit geval worden doorbroken, indien dit noodzakelijk was voor de uitoefening van de taken van de raad.

Dit artikel geeft echter geen vrijbrief en het doet niet af aan de verplichting van de rapporteur om een afweging te maken tussen enerzijds het belang van de kinderen en anderzijds het belang dat het beroepsgeheim beoogt te beschermen, zoals overigens ook in de brief van de raad van 5 april 2011 aan verweerster wordt vermeld.

Als er, zoals verweerster ter zitting stelde, (gegronde) vrees bestond voor het leven van de kinderen, zou dit een doorbreking van het blokkeringsrecht zonder twijfel gerechtvaardigd hebben. Deze vrees, laat staan gegronde vrees, valt echter uit het rapport niet af te leiden.

In de aanbiedingsbrief van het rapport aan de raad van 6 juni 2011 vermeldt verweerster als motivering van de doorbreking van het blokkeringsrecht de ernstige zorgen die zij heeft over de opvoedingssituatie van de kinderen. Deze ernstige zorgen, die in essentie al bekend waren voordat de opdracht tot rapportering werd verstrekt, leveren naar het oordeel van het college onvoldoende grond op om het rapport, met daarin de genoemde bezwarende psychiatrische diagnose van klaagster, aan derden bekend te maken. Bij dit oordeel acht het college verder van belang de omstandigheid dat klaagster, gelet op de mededeling van verweerster voor aanvang van het onderzoek, erop mocht vertrouwen dat zij haar blokkeringsrecht zou kunnen effectueren. Te meer nu verweerster in strijd met haar toezegging aan klaagster handelde, had het op haar weg gelegen klaagster, eventueel in overleg met de raad, over haar nadere standpunt te informeren.

Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

De maatregel

Het college is van oordeel dat met de lichtste maatregel, een waarschuwing, kan worden volstaan. Het college overweegt daarbij dat verweerster met betrekking tot het blokkeringsrecht een buitengewoon moeilijke afweging heeft moeten maken; het college hecht er voorts aan op te merken, dat naar zijn oordeel verweerster bij het maken van deze afweging integer heeft gehandeld.

Publicatie

Het college zal bepalen dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact,  het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Jurisprudentie Gezondheidsrecht en De Psychiater.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond, als hiervoor omschreven en

-          waarschuwt verweerster en

-          wijst de klacht voor het overige af.

Bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact,  het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Jurisprudentie Gezondheidsrecht en De Psychiater.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, dr. J.H. Wijsman en dr. E.D.M. Masthoff als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

10 mei 2012 in aanwezigheid van de secretaris.