ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1994 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1179b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1994
Datum uitspraak: 07-05-2012
Datum publicatie: 07-05-2012
Zaaknummer(s): 1179b
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Cardioloog wordt verweten dat hij patiënte niet tijdig heeft doorgestuurd naar een centrum waar zij reeds bekend was. Hierdoor is haar een adequate behandeling onthouden waardoor zij is overleden. Voorts zijn er aan patiënte en de nabestaanden onwaarheden verteld, is er sprake van miscommunicatie en is niet het volledige dossier aan de nabestaanden verstrekt. Ongegrond.    

Uitspraak: 7 mei 2012

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 april 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. drs. A.H.J. de Kort te St. Michielsgestel

tegen:

C

cardioloog

werkzaam te B

wonende te D

verweerder

gemachtigde mw. mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 26 maart 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig,  bijgestaan door hun gemachtigden. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de  gemachtigde van klager gebruik heeft gemaakt van een pleitnota, die is overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de echtgenote van klager, hierna patiënte te noemen.

Patiënte, geboren 15 juli 1936, was sedert 13 januari 1987 bij een spoedopname bekend bij verweerder. Sindsdien is verweerder de behandelaar van patiënte geweest. Verweerder heeft patiënte in al die jaren tweemaal naar het E ziekenhuis verwezen om gedotterd te worden. De laatste keer was in mei 2007. Voor interventie-cardiologie verwijst het ziekenhuis, waaraan verweerder is verbonden, ofwel naar het E ziekenhuis ofwel naar het F ziekenhuis. Het laatste polikliniek bezoek van patiënte vond plaats op 21 oktober 2009. Verweerder heeft besloten met ingang van 1 januari 2010 alle klinische werkzaamheden inclusief diensten te staken en uit de maatschap cardiologie te treden. Verweerder heeft een waarnemingsovereenkomst met de maatschap gesloten, op grond waarvan hij wekelijks 2 of 3 dagdelen polikliniek doet. Verweerder is in het door het ziekenhuis gehanteerde systeem, EPD, als behandelaar geregistreerd blijven staan.

In de nacht van 9 februari 2010 is patiënte gezien op de Spoedeisende Hulp (SEH) van het ziekenhuis, waarna zij voor observatie is opgenomen op de afdeling Cardiac Care Unit (CCU). Op 11 februari 2010 is een catheterisatie verricht waaruit bleek dat er sprake was van een afgesloten RPL, enkele dubieuze stenosen in de RCX en een afwijkend LAD. De beelden van de catheterisatie en de medische informatie zijn diezelfde dag naar het F ziekenhuis gestuurd ter beoordeling in verband met een mogelijke interventie. Het verslag van het F ziekenhuis is op 12 februari 2010 ontvangen. Het advies luidde ‘conservatief beleid’. Tijdens de weekendoverdracht op vrijdag 12 februari 2010 is het verzoek van de familie van patiënte een opname in het E ziekenhuis te regelen, besproken en gehonoreerd. In de nacht van 14 februari 2010 is patiënte overleden.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij ernstig tekort is geschoten in de zorg voor patiënte, nu zij niet aanstonds na opname althans tijdig - overeenkomstig de door de dochter van klager reeds bij opname geuite wens - is doorverwezen naar het E ziekenhuis, waar patiënte bekend was. Hierdoor is patiënte een adequate behandeling onthouden, waardoor zij is overleden. Voorts verwijt klager de cardiologen dat aan patiënte, hem en zijn kinderen onwaarheden zijn verteld, die hen op het verkeerde been hebben gezet. Zij verkeerden immers in de veronderstelling dat er over een mogelijke interventie overleg was tussen het ziekenhuis en het E ziekenhuis. Pas op 13 februari 2010 hoorden zij dat er overleg was geweest met het F ziekenhuis, waar patiënte, anders dan bij het E ziekenhuis, niet bekend was. Hierdoor is het vertrouwen in de artsen ernstig geschaad. Klager maakt de artsen ook het verwijt dat zij niet goed communiceren met andere betrokken artsen, waardoor patiënte een adequate behandeling is onthouden. Volgens klager is niet het volledige dossier aan de nabestaanden verstrekt, maar alleen de correspondentie naar de huisarts toe.

Klager beschouwt verweerder als behandelaar, eventueel hoofdbehandelaar van patiënte en dus als direct verantwoordelijke, omdat zijn naam telkens onder elke brief staat met de vermelding ‘behandelend cardioloog is..’ en dan de naam van verweerder. Dit leidt volgens klager tot veel verwarring bij de direct betrokkenen van patiënte.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft met de opname van 9 tot en met 14 februari 2010 geen enkele bemoeienis gehad, omdat hij nog slechts poliklinisch werkzaam was. Hij was niet eens op de hoogte van die opname en is daaromtrent ook niet benaderd.

De brieven, die niet door verweerder zijn ondertekend, maar waaronder zijn naam wordt vermeld als behandelend cardioloog, zijn niet van verweerder afkomstig. In het ziekenhuis wordt door vrijwel alle specialismen met het EPD gewerkt. In dat systeem kan de naam van verweerder niet worden verwijderd.

Verweerder wijst er op dat in het EPD geen notitie aanwezig is van de wens van de familie van patiënte om het E ziekenhuis aan te schrijven voor interventie. In het verpleegkundig dossier staat wel dat patiënte eerder in het E ziekenhuis werd gedotterd, maar ook dat de familie wist dat patiënte in het F ziekenhuis werd besproken. Niet is gebleken dat daartegen bezwaar is gemaakt. Verweerder heeft altijd heel goed met patiënte kunnen communiceren.

De expertise en behandelingsmogelijkheden in het F ziekenhuis zijn van vergelijkbare en dezelfde hoge kwaliteit als in het E ziekenhuis. Er bestaat vanwege de samenwerking wel min of meer een afspraak dat als er interventie nodig zou zijn met een ander ziekenhuis, er dan bij voorkeur eerst overleg is met het F ziekenhuis.

Het was beter geweest als het E ziekenhuis was aangeschreven omdat patiënte daar bekend was, maar daardoor is patiënte geen adequate hulp onthouden.

5. De overwegingen van het college

Vast is komen te staan dat verweerder volstrekt geen bemoeienis heeft gehad met de opname van patiënte en het verzoek tot interventie. Verweerder was immers per 1 januari 2010 uit de maatschap cardiologie getreden en nog slechts enkele dagdelen poliklinisch actief in het ziekenhuis. Onweersproken is door verweerder ook gesteld dat hij niet door de cardiologen bij de behandeling van patiënte is betrokken.

Op grond van het feit dat verweerder nog immer vanwege het systeem van het EPD als behandelaar van patiënte onder aan een brief wordt vermeld, valt hem geen handelen of nalaten te verwijten, waarbij hij persoonlijk niet betrokken is geweest. Dat de vermelding van verweerder als behandelaar voor verwarring kan zorgen is evident, maar het is niet verweerder die dat systeem in het leven heeft geroepen dan wel handhaaft.

Reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de klacht op alle onderdelen ongegrond te worden beoordeeld.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, L. Relik-van Wely, dr. G.A. Hoffland en H.J. Weltevrede als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2012 in aanwezigheid van de secretaris.