ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1991 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1187

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1991
Datum uitspraak: 04-05-2012
Datum publicatie: 04-05-2012
Zaaknummer(s): 1187
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie:  Klager verwijt de verpleegkundige dat zij hem niet heeft voorgelicht over de risico’s die zijn verbonden aan het (plotseling) stoppen met zijn medicatie (diazepam) en dat verweerster ten onrechte, zonder overleg met de voorschrijvende psychiater, zijn medicatie heeft gestopt. Gedeeltelijk gegrond. Geen maatregel

Uitspraak: 4 mei 2012

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 11 april 2011 bij het tuchtcollege Den Haag ingekomen klacht, die door het tuchtcollege Eindhoven is ontvangen op 7 juni 2011 van:

A

verblijvende te B

klager

gemachtigde mr. I.J.K. Van der Meer te Amsterdam

tegen:

C

verpleegkundige

werkzaam te D

verweerster

gemachtigde mr. S. Slabbers te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         vier producties, ontvangen van de gemachtigde van verweerster op 20 maart 2012.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 16 april 2012 behandeld. Verweerster was aanwezig bijgestaan door haar gemachtigde. Klager en zijn gemachtigde waren met bericht afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 31 maart 2011 kreeg verweerster het verzoek van personeel van de afdeling van de penitentiaire inrichting waar klager verbleef om de medicatie van klager, te weten diazepam (twee keer per dag 5 mg en een keer per dag 10 mg), te stoppen. Verweerster heeft klager daarop bezocht. Bij dit bezoek bevestigde klager dat hij met de medicatie wilde stoppen.

Verweerster heeft daarop contact gezocht met de behandelend psycholoog en aan haar de situatie voorgelegd. Daarop is besloten het verzoek te honoreren.

In het dossier staat hierover:

“vpk ab: neemt diazepam niet meer. Op de vraag waarom geeft dhr geen antwoord, stop maar roept hij en loopt weg. Als ik dhr terugroep negeert hij dit. Diazepam gestopt op eigen verzoek. Pso is op de hoogte”.

Op 4 april 2011 kreeg verweerster een briefje van klager met verzoek zijn diazepam weer te starten. Daarop heeft verweerster hem dezelfde dag bezocht en gezegd dat de voorschrijvende psychiater de volgende dag zou komen. Dit bezoek heeft ook plaatsgevonden. Dit resulteerde in een nader gesprek op 8 april 2011, waarna levomepromazine werd voorgeschreven.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij hem niet heeft voorgelicht over de risico’s die zijn verbonden aan het (plotseling) stoppen met zijn medicatie (diazepam), zoals het krijgen van ontwenningsverschijnselen (1).

Klager is van mening dat verweerster ten onrechte, zonder overleg met de voorschrijvende psychiater, zijn medicatie heeft gestopt. Verweerster is als verpleegkundige niet bevoegd om wijzigingen in medicatie aan te brengen. Voor het opnieuw starten heeft ze hem, terecht, wel naar een psychiater verwezen (2).

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft getracht met klager in gesprek te gaan naar aanleiding van zijn verzoek om zijn medicatie te stoppen, maar klager bevestigde slechts dat hij wilde stoppen en liep daarna weg. Daarop heeft verweerster contact opgenomen met de psycholoog van de instelling. De psycholoog ging ermee akkoord de wens van klager om te stoppen met de medicatie te respecteren. Verweerster heeft vervolgens aan de apotheek doorgegeven dat de medicijnen van klager niet meer behoefden te worden geleverd.

Achteraf bezien was het wellicht beter geweest om contact op te nemen met de psychiater in plaats van met de psycholoog. De psychiater heeft echter achteraf verklaard dat hij, indien verweerster contact met hem zou hebben opgenomen, het verzoek van klager zou hebben gerespecteerd. Dit gezien vanuit het streven in detentie benzodiazepinen af te bouwen, dan wel te staken.

Naar aanleiding van het briefje van klager van 4 april 2011 heeft verweerster klager wederom bezocht en toegezegd de psychiater de volgende dag bij klager langs te sturen voor een consult over zijn medicatie. Er waren geen duidelijke aanwijzingen van toegenomen onrust waardoor er direct een vervangende psychiater zou moeten komen.

In het eerstvolgende Psychomedisch overleg (PMO) is klager besproken.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel 1

Vast staat dat er een kort gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en verweerster naar aanleiding van het verzoek van klager om te stoppen met zijn medicatie. Klager heeft de stelling van verweerster dat hij daarbij is weggelopen niet betwist. De stelling van verweerster wordt gesteund door de aantekening daarover in het medisch dossier van klager. Het kan verweerster derhalve niet worden verweten dat zij, voor zover dat al haar taak is, klager niet heeft voorgelicht over eventuele risico’s die aan het stoppen van zijn medicatie waren verbonden. Naar het oordeel van het college lag het niet op de weg van verweerster klager alsnog schriftelijk voor te lichten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2

Doordat verweerster aan de apotheek heeft doorgegeven de medicatie van klager niet meer te leveren, werd deze (in ieder geval gedurende de vijf dagen tot het PMO) niet meer aangeboden aan klager. Dit betekent dat verweerster feitelijk de medicatie van klager heeft gestopt. Nu het voorschrijven, wijzigen en stoppen van medicatie is voorbehouden aan artsen, moet het college deze klacht gegrond verklaren. Dat het stoppen van de medicatie op verzoek van klager is gebeurd, doet daaraan niet af. Dit geldt eveneens voor het feit dat dit is gebeurd na overleg met de psycholoog, nu deze evenmin tot het voorschrijven/stoppen van medicatie bevoegd is.

Ten aanzien van een op te leggen maatregel overweegt het college als volgt. Verweerster heeft  inzicht getoond in haar handelen. Bovendien kan haar fout in belangrijke mate worden toegeschreven aan het feit dat het in de instelling kennelijk mogelijk is dat op verzoek van een verpleegkundige zonder tussenkomst van een arts de levering van medicatie wordt gestaakt. Onder deze omstandigheden, daaronder mede begrepen het feit dat noch is gebleken, noch aannemelijk is geworden dat klager enig nadeel heeft ondervonden van het stopzetten van de medicatie, zal het college ermee volstaan de klacht gegrond te verklaren zonder oplegging van een maatregel.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond zoals hiervoor overwogen;

-         legt ter zake aan verweerster geen maatregel op;

-         wijst de klacht voor het overig af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen als

lid-jurist, G.P. Haas, drs. C. van Mierlo-Renia en A. Petiet als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

4 mei 2012 in aanwezigheid van de secretaris.