ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1990 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 11158

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1990
Datum uitspraak: 04-05-2012
Datum publicatie: 04-05-2012
Zaaknummer(s): 11158
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de verpleegkundige dat zij tekort is geschoten in het stellen van een juiste diagnose. Daardoor heeft zij willens en weten de kans aanvaard dat klager in een levensbedreigende situatie terecht zou komen. Ook heeft verweerster het protocol anafylactische shock niet toegepast en heeft zij de urgentie van het probleem in het geheel niet onderkend. Klager verwijt verweerster tevens dat zij hem zeer onheus heeft bejegend. Ongegrond.

Uitspraak: 4 mei 2012

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 oktober 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. drs. A.H.J. de Kort te Sint Michielsgestel

tegen:

C

verpleegkundige

werkzaam te D

wonende te E

verweerster

gemachtigde mr. M.H.M. Mook te Leusden

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en een aanvulling daarop

-         de repliek

-         de dupliek

-         de fax ontvangen op 10 april 2012 van de gemachtigde van verweerster

-         de brief d.d.11 april 2012 van de gemachtigde van verweerster.

-         de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van klager

-         de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 16 april 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 11 april 2011 werd klager onwel na een bijensteek in het oor.

Na een 112-melding is klager met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Verweerster had op dat moment dienst als ambulanceverpleegkundige. Klager, die werd opgenomen op de afdeling interne geneeskunde, is nog diezelfde avond uit het ziekenhuis ontslagen met een epipen en een poliklinische controle bij de allergoloog.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht valt uiteen in twee onderdelen.

In medisch opzicht verwijt klager verweerster het volgende. Na de bijensteek is klager in een anafylactische shock geraakt. Verweerster is tekort geschoten in het stellen van een juiste diagnose. Daardoor heeft zij willens en weten de kans aanvaard dat klager in een levensbedreigende situatie terecht zou komen. Ook heeft verweerster het protocol anafylactische shock niet toegepast en heeft zij de urgentie van het probleem in het geheel niet onderkend. Aan klager had direct adrenaline gegeven moeten worden, hetgeen door verweerster is geweigerd. Verweerster heeft de gezondheidstoestand van klager tijdens de rit onvoldoende in de gaten gehouden.

Het tweede onderdeel van de klacht betreft de bejegening van klager door verweerster.

Klager heeft gesteld dat verweerster hem zeer onheus heeft bejegend door badinerend te reageren op zijn verzoek om het toedienen van adrenaline. Verder heeft verweerster in de ambulance een geïrriteerde en boze houding jegens hem aangenomen. Om die reden voelde hij zich onveilig en niet in goede handen.

4. Het standpunt van verweerster

Na de 112-melding is de ambulance met een A1 prioriteit vertrokken naar de plaats waar klager zich bevond. Verweerster heeft klager onderzocht terwijl hij nog op de grond lag, waarbij zij het vaste protocol ABCD heeft gevolgd. Verweerster heeft de anamnese  afgenomen, op glucose geprikt en klager aangesloten aan de monitor. Er was sprake van een (milde) allergische reactie en om die reden heeft verweerster  het daarbij behorende protocol gevolgd. Er was geen reden om aan klager de door hem verzochte medicatie (adrenaline) toe te dienen. De stabiele controles wezen niet op een anafylactische shock, zoals klager stelt. In de stilstaande ambulance is twee keer – zonder resultaat – gepoogd een infuus aan te leggen. Tijdens de rit naar het ziekenhuis (A2 prioriteit) was klager goed aanspreekbaar en was hij aangesloten aan de monitor. Diens bloeddruk en zuurstofsaturatie zijn gemeten en verweerster heeft een MIST-formulier naar het ziekenhuis gestuurd. Er is geen moment van hemodynamische of respiratoire instabiliteit vastgesteld, zodat niet sprake is geweest van een levensbedreigende situatie. Verweerster heeft klager nimmer onheus bejegend. Zij heeft zich steeds correct jegens klager gedragen.

5. De overwegingen van het college

Allereerst wordt ingegaan op het medisch handelen van verweerster.

Partijen verschillen indringend van mening over de vraag of klager bij aankomst van de ambulance en tijdens de rit naar het ziekenhuis in een anafylactische shocktoestand verkeerde.

Bij de beantwoording van die vraag komt doorslaggevende betekenis toe aan de in het geding gebrachte medische gegevens, die door klager op zichzelf niet zijn betwist. Op grond van de gegevens uit het ambulanceritrapport stelt het college vast dat klager op de juiste wijze is onderzocht en gediagnosticeerd. Vervolgens is het juiste protocol gekozen (allergische reactie) en niet gebleken is dat dit protocol verkeerd is toegepast. Uit voormelde medische gegevens kan ook niet worden afgeleid dat klager hemodynamisch of respiratoir instabiel was. De omstandigheid dat het verweerster in de ambulance niet is gelukt een infuus aan te leggen, maakt haar handelen – mede gelet op de medische situatie van klager – jegens hem nog niet onzorgvuldig of verwijtbaar. De diagnose van verweerster sluit naadloos aan op die van (de internist in) het ziekenhuis. Ook daar is geen hemodynamische of respiratoire instabiliteit vastgesteld. Ook de behandelaars in het ziekenhuis zagen geen noodzaak om klager adrenaline toe te dienen. Klager heeft ongeveer een uur na aankomst in het ziekenhuis eenmalig zantac, prednison en tavegil toegediend gekregen en is diezelfde avond nog ontslagen uit het ziekenhuis met een epipen en een poliklinische controle bij de allergoloog. De slotsom is dat niet gebleken is dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij in haar hoedanigheid als verpleegkundige jegens klager behoort te betrachten. Dit onderdeel van de klacht kan niet slagen.

Het tweede onderdeel van de klacht betreft de wijze waarop verweerster klager zou hebben bejegend. Vooropgesteld wordt dat klager zich bij de onderbouwing hiervan heeft beperkt tot algemeenheden zoals badinerend gedrag en een boze of geïrriteerde houding zonder dit nader te concretiseren. Daartegenover staat dat verweerster dit onderdeel van de klacht uitdrukkelijk heeft weersproken. Overwogen wordt dat in gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Ook dit onderdeel van de klacht faalt.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen als lid-jurist, G.P. Haas, drs. C. van Mierlo-Renia en A. Petiet als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

4 mei 2012 in aanwezigheid van de secretaris.