ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1969 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 11192

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1969
Datum uitspraak: 23-04-2012
Datum publicatie: 23-04-2012
Zaaknummer(s): 11192
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar heeft bedreigd en de behandeling heeft beëindigd. Ongegrond.  

Uitspraak: 23 april 2012

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 december 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

tandarts

werkzaam en wonende te B

verweerder

gemachtigde mr. M. Christe te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         een getuigenverklaring ingekomen d.d. 13 februari 2012.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 16 maart 2012 behandeld. Klaagster was met bericht van verhindering afwezig. Verweerder was, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Zijn standpunt is toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 1 november 2010 is in de praktijk van verweerder bij klaagster gestart met een beugelbehandeling. Bij de eerste behandeling zijn door een assistente van verweerder metalen brackets in plaats van de gewenste keramische geplaatst. Op 5 november 2010 zijn alsnog de keramische brackets geplaatst. Daarna heeft klaagster de gebruikelijke maandelijkse controles ondergaan. Bij een reguliere controle op 26 oktober 2011 is bij één van de 24 elementen de draad bewust buiten de bracket geplaatst, opdat de betreffende kies iets zou worden opgelicht. Op 7 november 2011 is door een assistente van verweerder die draad weer in de bracket geplaatst. Op 23 november 2011 heeft verweerder opgemerkt dat de draad weer in de bracket zat en heeft hij deze er weer buiten geplaatst. Bij brief van 28 november 2011 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor, naar zij stelt, materiële en immateriële schade. Op de reguliere controle afspraak van 7 december 2011 is klaagster wel verschenen, maar heeft geen behandeling plaatsgevonden. Verweerder heeft diezelfde dag nog een brief aan klaagster geschreven als reactie op de aansprakelijkstelling.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt in dat klaagster door verweerder is bedreigd en dat verweerder de behandeling heeft beëindigd.

Klaagster heeft daartoe met name het navolgende aangevoerd.

Door de op 7 november 2011 gemaakte fout heeft klaagster twee weken lang pijn gehad en niet kunnen werken. Daarom heeft klaagster verweerder schriftelijk aansprakelijk gesteld. Toen klaagster op 7 december 2011 op controle kwam, kreeg zij van verweerder te horen dat hij haar niet ging behandelen als zij de aansprakelijkstelling niet introk. Zij zou daarvoor ter plekke moeten tekenen. Toen klaagster dat niet deed, gaf verweerder te kennen dat klaagster niet meer terug hoefde te komen omdat er sprake was van een vertrouwensbreuk. Verweerder heeft klaagster vervolgens de deur gewezen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - kort en zakelijk weergegeven - als verweer naar voren gebracht als volgt.

Klaagster heeft na het verkeerd plaatsen van de brackets bij de daarop volgende maandelijkse controles nooit enige onvrede daarover geuit.

Voor het feit dat een assistente op 7 november 2011 de draad weer in de bracket had geplaatst, heeft verweerder zijn excuses aangeboden. Bovendien heeft hij die behandeling niet bij klaagster in rekening gebracht. Het komt verweerder onwaarschijnlijk voor dat klaagster als gevolg van de plaatsing van de draad zodanige pijnklachten heeft ondervonden dat zij niet meer kon eten en werken. Volgens de betrokken baliemedewerker heeft klaagster geen contact opgenomen met de praktijk in verband met pijnklachten. Als klaagster zich met serieuze pijnklachten zou hebben gemeld, zou diezelfde dag nog een afspraak voor haar zijn gemaakt.

Gelet op de aansprakelijkstelling door klaagster verwachtte verweerder niet dat zij nog op de voor haar geplande controleafspraak zou komen. Toen klaagster wel verscheen, heeft verweerder haar medegedeeld dat hij haar brief had ervaren als een inbreuk op de vertrouwensrelatie. Hij heeft klaagster vervolgens aangegeven dat hij haar die dag alleen kon behandelen indien zij de aansprakelijkstelling zou intrekken. Verweerder heeft daarbij geen enkele druk uitgeoefend op klaagster. Omdat klaagster dat niet wilde, heeft verweerder gezegd dat hij eerst schriftelijk wilde reageren alvorens de behandeling voort te zetten. Klaagster heeft toen haar advocaat gebeld en verweerder medegedeeld dat hij haar moest behandelen. Klaagster bleef in de praktijk zitten. Verweerder heeft toen alleen gezegd dat zij de praktijk moest verlaten. Hij heeft daarbij niet gedreigd, maar alleen gezegd dat hij haar op dat moment niet zou behandelen en dat ze zijn brief moest afwachten.

Vanuit tandheelkundig opzicht was het verantwoord om de behandeling even uit te stellen. Nog diezelfde dag heeft verweerder een reactie aanklaagster gestuurd, waarin hij aangaf bereid te zijn de beugelbehandeling af te maken. Klaagster heeft geen contact meer met verweerder opgenomen.

5. De overwegingen van het college

Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is het college van oordeel dat verweerder orthodontisch gezien naar behoren heeft gehandeld. De metalen brackets zijn binnen korte termijn vervangen door keramische en het vastzetten van de draad is door verweerder bij de daarop volgende controle ongedaan gemaakt. 

De door klaagster aangegeven pijn en ongemak, die zij tengevolge van het vastzetten van de draad zou hebben geleden, zijn bij gebreke van enige onderbouwing niet komen vast te staan.

De standpunten van partijen over de gang van zaken op 7 december 2011 lopen uiteen. Klaagster geeft aan zich bedreigd te hebben gevoeld, terwijl verweerder stelt haar niet te hebben bedreigd en geen enkele druk op haar te hebben uitgeoefend om de aansprakelijkstelling in te trekken. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen, kan niet zonder meer worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster kan derhalve in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Het college merkt wel op dat een aansprakelijkstelling niet een zodanige inbreuk op de vertrouwensrelatie behoeft te zijn dat van een verdere behandeling geen sprake meer kan zijn. Wel noopt naar zijn oordeel een dergelijke aansprakelijkstelling tot actie. Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij na ontvangst van de aansprakelijkstelling contact had opgenomen met klaagster om de kwestie te bespreken dan wel dat verweerder de afspraak van 7 december 2011 daarvoor had benut. Dat verweerder in deze wellicht niet heeft gehandeld zoals in het maatschappelijk verkeer zou mogen worden verwacht, kan hem evenwel tuchtrechtelijk niet worden verweten.

Verweerder heeft ervoor gekozen schriftelijk te reageren op de aansprakelijkstelling, hetgeen hij klaagster ook heeft medegedeeld. Bij brief van 7 december 2011 heeft verweerder vervolgens expliciet aangegeven dat hij bereid was klaagster de verdere behandeling te geven.

Gelet op al het voorgaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar, als voorzitter,

mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, R.C.M. van Gorp,

P.E. Hornman-van de Wiel en R.F. Lamp als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2012 in aanwezigheid van de secretaris.