ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1946 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1144b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1946
Datum uitspraak: 16-04-2012
Datum publicatie: 16-04-2012
Zaaknummer(s): 1144b
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Psychiater wordt verweten dat zij niet tijdig en niet adequaat op een brief van de raadsman van klager (patiënt) heeft gereageerd, een onjuiste reden heeft gegeven voor de weigering om op genoemde brief te reageren en zich daarbij heeft verscholen achter (een instructie van) de geneesheer-directeur, met het gevolg dat klager tijdens een Bopz-zitting over zijn gedwongen opname, niet is bijgestaan door de door hem zelf gekozen raadsman. Waarschuwing en publicatie.

Uitspraak: 16 april 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 maart 2011 binnengekomen klacht van:

A

verblijvende te B

en

mr. C

kantoorhoudende te D

klagers

tegen:

E

psychiater

werkzaam te B

verweerder

gemachtigde mw. mr. M.J. Spieringhs te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvulling daarop

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- brief gemachtigde verweerster d.d. 28 februari 2012 met bijlage

- brieven klager sub 2 d.d. 29 februari 2012 en 5 maart 2012.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 7 maart 2012 behandeld. Eerstgenoemde klager, die verder kortheidshalve zal worden aangeduid als klager, is zonder bericht niet verschenen; klager sub 2, verder te noemen mr. B. is met bericht niet verschenen. Verweerster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, door wie een pleitnota is overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 21 december 2010 heeft klager zich gewend tot mr. B met het verzoek hem als advocaat terzijde te staan in verband met het navolgende. Klager had vernomen dat zijn familie in over-leg met de psychiater bij wie hij toen onder ambulante behandeling was (verweerster), voornemens was om hem gedwongen te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Klager wilde zich tegen een dergelijke gedwongen opname verzetten. Tussen mr. B en klager is met het oog daarop een overeenkomst tot verlening van juridische bijstand (verder aangeduid als overeenkomst van opdracht) gesloten. Klager heeft voorts een medische machtiging aan mr. B verstrekt ten behoeve van het inwinnen van de benodigde medische informatie omtrent klager bij behandelende medici.

Bij brief d.d. 21 december 2010 heeft mr. B zich gewend tot verweerster met het verzoek hem te informeren over de vraag of een gedwongen opname van klager wordt overwogen en of zij klager in staat acht de overeenkomst van opdracht met mr. B aan te gaan. Tevens vraagt hij daarin om nader overleg met haar over het vervolg van de psychiatrische zorg voor klager en zijn optreden als advocaat voor klager. Een kopie van de op dat moment nog niet door klager ondertekende overeenkomst van opdracht (pas een dag later heeft klager een ondertekend exemplaar op het kantoor van mr. B afgegeven), de begeleidende brief van mr. B aan klager d.d. 21 december 2010 en de door klager ondertekende medische machtiging waren bijgevoegd.

Bij brief van 14 januari 2011 (door mr. B ontvangen op 17 januari 2011) deelt verweerster hem mee, dat zij over zijn brief overleg heeft gepleegd met de geneesheer-directeur van de instelling waarbij zij werkzaam is, en dat het resultaat daarvan is dat zij geen rol kan spelen in de beantwoording van de door mr. B gestelde vragen. Tevens vermeldt zij daarin dat indien “uw cliënt” (bedoeld is hier klager) in behandeling is bij de instelling, waarbij zij werkzaam is, hij zich samen met een eventuele vertegenwoordiger voor nadere informatie kan wenden tot zijn behandelverantwoordelijke.

Bij brief d.d. 28 januari 2011 verzoekt mr. B verweerster om alsnog een inhoudelijke reactie te geven en herhaalt hij het verzoek van zijn cliënt om een gesprek met haar samen met mr. B.

Verweerster reageert daarop bij brief d.d. 7 februari 2011, waarin zij volstaat met een verwijzing naar haar eerdere brief van 14 januari 2011.

In de tussenliggende tijd heeft naar aanleiding van het verzoek tot gedwongen opname van klager op 30 december 2010 een zogenaamde Bopz-zitting plaatsgevonden en is klager naar aanleiding van de toewijzende beschikking van de rechtbank van diezelfde datum op grond van de Wet Bopz onmiddellijk voor zes maanden opgenomen op de gesloten afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis, waarin verweerster werkzaam was. Bij de behandeling van het verzoek is een door de rechtbank toegevoegde Bopz-advocaat (niet zijnde mr. B) aanwezig geweest ten behoeve van de verlening van juridische bijstand aan klager. In de beschikking van de rechtbank is vermeld, dat klager uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen bijstand te willen van de toegevoegde raadsman, maar wel in te stemmen met zijn aanwezigheid bij de behandeling. Mr. B heeft hiervan voor het eerst vernomen op 4 januari 2011 via een zoon van klager. Desverzocht is mr. B hierover ingelicht bij brief d.d. 7 januari 2011 door de toegevoegde advocaat, die zich tevens op het standpunt heeft gesteld dat zijn bemoeienis met klager als Bopz-advocaat is beëindigd en dat wat hem betreft mr. B klager verder als raadsman kan bijstaan. Voorts heeft hij mr. B de voor het verzoek tot gedwongen opname vereiste geneeskundige verklaring en de beschikking van de rechtbank van 30 december 2010 verstrekt.

Op 7 februari 2011 heeft mr. B telefonisch contact opgenomen met de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis. Daaraan ging vooraf een telefoongesprek tussen mr. B en een medewerker van de afdeling, waar klager was opgenomen. Volgens mr. B heeft die medewerker toen tegen hem gezegd dat hij niet met klager kon spreken en dat de geneesheer-directeur daarvoor een aanwijzing zou hebben gegeven. In het telefoongesprek tussen mr. B en de geneesheer-directeur heeft mr. B gevraagd of hij nog een inhoudelijk antwoord kon verwachten op de door hem aan verweerster gestelde vragen en of hij zijn cliënt (klager) telefonisch kon spreken of tot hem kon worden toegelaten en zo nee, waarom niet. Ook heeft hij toen gedreigd met een kort geding als hij niet tot zijn cliënt zou worden toegelaten. De geneesheer-directeur heeft zich volgens mr. B in dat telefoongesprek beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. Ook heeft hij verwezen naar artikel 40 Bopz op grond waarvan contact met een gedwongen opgenomen patiënt kan worden verhinderd als daarvan “ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt”.

Op 8 februari 2011 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen klager, de geneesheer-directeur en een psychiater in opleiding, die op dat moment bij de behandeling van klager betrokken was. Naar aanleiding van dit gesprek heeft klager een korte verklaring gedateerd 8 februari 2011 voor akkoord ondertekend, waarin staat vermeld dat klager tijdens dit gesprek heeft gezegd, dat hij op geen enkele wijze nog contact wenst met mr. B en geen verdere bijstand door mr. B wenst te krijgen. Vervolgens heeft mr. B een kort geding aanhangig gemaakt. Bij vonnis d.d. 21 februari 2011 heeft de voorzieningenrechter het psychiatrisch ziekenhuis en de geneesheer-directeur geboden ongestoord contact tussen mr. B en zijn cliënt mogelijk te maken zowel telefonisch als middels bezoek.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

De klacht richt zich tegen meerdere personen. Van de in het klaagschrift vermelde klachten hebben alleen de hieronder vermelde klachtonderdelen specifiek betrekking op verweerster:

1. verweerster heeft niet (tijdig) inhoudelijk gereageerd op de brief van mr. B d.d.

21 december 2010;

2. de gegeven verklaring voor de weigering om inhoudelijk op genoemde brief te reageren, is onjuist;

3. verweerster heeft ten onrechte de door mr. B gestelde vragen niet inhoudelijk beantwoord en zich verscholen achter (een instructie van) de geneesheer-directeur.

Het college heeft daarbij in aanmerking genomen, dat verweerster na de gedwongen opname van klager op 30 december 2010 niet meer als behandelaar van klager is opgetreden en de behandeling van klager toen door anderen is overgenomen.

4. Het standpunt van verweerster

De klacht is door verweerster gemotiveerd betwist. Bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen zal het college voor zover nodig daarop nader ingaan.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid van mr. B als medeklager

Verweerster heeft gesteld, dat mr. B als medeklager in zijn klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is als bedoeld in artikel 65 Wet BIG.

Mr. B heeft in zijn brief aan het college d.d. 22 maart 2011 hierover opgemerkt, dat hij –gelet op de overeenkomst van opdracht- er rechtstreeks belang bij heeft dat hij toegang krijgt tot zijn cliënt om de overeengekomen werkzaamheden te kunnen uitvoeren en zodoende inkomsten te genereren en dat hij schade lijdt als gevolg van het gewraakte verzuim zijdens de zorginstelling c.q. de aldaar voor de zorg verantwoordelijke personen.

Het college is van oordeel, dat een advocaat van een patiënt, die zich in zijn eigen beroepsmatig belang geschaad acht, niet als een rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG kan worden beschouwd en verwijst in dit verband naar een uitspraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege d.d. 15 juni 1995 (MC 1995, nr.43, p.1377). Mr. B zal daarom als medeklager niet ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.

Klachtonderdelen 1 tot en met 3

De klachtonderdelen 1 tot en met 3 hebben allemaal betrekking op de wijze, waarop door verweerster is gereageerd op de brief van mr. B aan haar van 21 december 2010 en zullen door het college daarom gezamenlijk worden behandeld. Vast staat dat klager vanaf 2008 tot aan zijn gedwongen opname op 30 december 2010 bij verweerster onder behandeling is geweest. Door niet adekwaat en tijdig op die brief te reageren is klager tijdens de Bopz-zitting van 30 december 2010 over zijn gedwongen opname niet bijgestaan door de door hem zelf gekozen raadsman, zoals ook wordt bevestigd in de beschikking van de rechtbank van 30 december 2010. Door verweerster is ter rechtvaardiging van haar handelwijze onder meer aangevoerd, dat zij in de bewuste periode (21- 30 december 2010 met uitzondering van

24 december) niet heeft gewerkt, dat zij twijfelde of mr. B wel bevoegd was om als advocaat van klager op te treden, omdat er een niet door klager ondertekende overeenkomst van opdracht bij die brief was gevoegd, dat zij op 24 december 2010 overleg met de geneesheer- directeur heeft gehad over hoe om te gaan met deze brief en dat zij daarna weer met vakantie is gegaan zonder op dat moment die brief te beantwoorden en dat de geneesheer- directeur haar heeft gesteund in deze handelswijze.

Het college stelt vast, dat bij die brief ook een wel door klager ondertekende medische machtiging was gevoegd op grond waarvan verweerster gerechtigd / gehouden was om mr. B nadere informatie te verstrekken. Als verweerster op grond van die niet ondertekende overeenkomst van opdracht twijfelde over de bevoegheid van mr. B, dan had het op haar weg gelegen om daarover nader contact op te nemen met hem. Dit klemt te meer, omdat verweerster wist dat op 30 december 2010 de Bopz-zitting zou plaatsvinden en mr. B in zijn brief daar ook uitdrukkelijk naar gevraagd heeft. Aldus heeft verweerster naar het oordeel van het college het recht van klager op een vrije keuze van zijn advocaat gefrustreerd in een voor klager precaire situatie en ten opzichte van hem in dit opzicht niet de zorg betracht, die zij had behoren te betrachten. Als zij in die bewuste periode grotendeels afwezig was dan had zij, gelet op de urgentie van de situatie, in adekwate waarneming moeten voorzien. Het feit, dat de geneesheer-directeur haar heeft gesteund in haar handelswijze, laat onverlet dat zij ook zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk blijft voor haar handelswijze. Het college acht de klacht derhalve gegrond. Gelet op alle omstandigheden acht het college het passend verweerster de maatregel van waarschuwing op te leggen.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klager sub 2 niet ontvankelijk;

- verklaart klager sub 1 ontvankelijk;

- verklaart de klacht gegrond;

- legt verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- bepaalt dat deze beslissing, zodra deze onherroepelijk is geworden, zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden aangeboden aan “Medisch Contact”, het “Tijdschrift voor Gezondheidsrecht” en “Gezondheidszorg Jurisprudentie” met het verzoek tot plaatsing.

Aldus beslist door mr. dr. P.J.M. van Wersch, als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist,

M.Ch. Doorakkers, M. Bonnet en R.G.J.Frank als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2012 in aanwezigheid van de secretaris.