ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1894 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1140

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1894
Datum uitspraak: 05-04-2012
Datum publicatie: 05-04-2012
Zaaknummer(s): 1140
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, verzekeringsarts, dat hij haar tijdens een consult in het kader van een aanvraag WIA-uitkering negatief en autoritair heeft bejegend, dat het consult zeer kort duurde en dat hij geen rekening heeft gehouden met de depressieve klachten van klaagster en heeft nagelaten te informeren naar verdere medische relevante gegevens bij klaagster. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 5 april 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 maart 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde: mr. H.G.M. Hilkens te Echt

tegen:

C

verzekeringsarts

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigden: mr. E.G. van der Jagt, mr. A.C. Arora, mr. drs. A.G. Jansen te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 29 februari 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder is bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster heeft in verband met een aanvraag voor de WIA-uitkering een bezoek gebracht aan verweerder op 20 oktober 2010. Verweerder heeft een verzekeringsgeneeskundige rapportage opgemaakt waarin onder meer is opgenomen dat op grond van de anamnese, diagnostische gegevens en de verdere medisch relevante gegevens niet gesteld kan worden dat er bij klaagster op persoonlijk en sociaal niveau kennelijk sprake is van dusdanig disfunctioneren c.q. gebrek aan zelfredzaamheid dat zij voldoet aan de criteria van deze standaard. Wel is in de rapportage opgenomen dat klaagster beperkt is ten aanzien van de energetische belastbaarheid en dat langdurig lopen, hoog frequent en belast traplopen en klimmen dienen te worden vermeden. Ook wordt opgemerkt dat zij beperkt is in het hanteren van stressvolle situaties. Klaagster is volgens de rapportage aangewezen op werkzaamheden zonder grote tijdsdruk en zij dient geen werk te hebben met grote verantwoordelijkheid.

Door verweerder is tevens een medisch onderzoeksverslag opgemaakt met datum 20 oktober 2010. Op 12 november 2010 is een aanvullende rapportage opgemaakt naar aanleiding van informatie van derden.

In de aanvullende rapportage is onder meer opgenomen dat de aandoening in medische zin minder ernstig is dan in eerste instantie werd aangenomen, maar dat de beperkingen onveranderd kunnen blijven bestaan.

Op 27 oktober 2010 heeft klaagster een klacht ingediend bij het F klachtenbureau. De klacht hield onder meer in dat met geen woord werd gesproken over de depressies van klaagster en de toekomstverwachtingen. De manier van doen van verweerder was gevoelloos en autoritair en de echtgenoot van klaagster werd direct afgekapt toen hij vragen wilde stellen. Het F heeft de klacht van klaagster op 3 december 2010 in zoverre gegrond bevonden dat in het rapport van verweerder weinig naar voren komt over de psychische klachten.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 47 lid 1 onder a, 1 Wet BIG. Daartoe heeft klaagster aangevoerd dat het spreekuur slechts 10 minuten heeft geduurd; dat de opstelling van verweerder tijdens het consult negatief en autoritair was; dat zij noch haar echtgenoot in de gelegenheid werden gesteld om vragen te stellen en dat het niet mogelijk was om zelf klachten naar voren te brengen. Bij binnenkomst werd al meegedeeld dat men enkel werd afgekeurd als ‘men gek was in het hoofd of bedlegerig’ en er werd niet gesproken over de ziekte van klaagster. Evenmin is gesproken over de depressieve klachten van klaagster of haar behandeling.

In het rapport is volgens klaagster ook geen rekening gehouden met de bestaande depressieve klachten. Verweerder heeft bovendien nagelaten te informeren naar verdere medische relevante gegevens bij klaagster, althans daarvan is niet gebleken. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte in het rapport opgenomen dat klaagster zich kon vinden in de conclusies van verweerder.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij zich niet kan voorstellen dat het spreekuur slechts 10 minuten heeft geduurd, reeds omdat hij twee dichtbeschreven pagina’s met aantekeningen heeft gemaakt en de machtigingsprocedure heeft doorlopen. Er is een uitgebreide anamnese afgenomen die vermeld staat in het onderzoeksverslag van 20 oktober 2010 waaruit blijkt dat klaagster zowel fysieke problemen als depressieve klachten had. Verweerder kan zich niet voorstellen dat hij vragen heeft afgekapt of dat klaagster haar klachten niet heeft mogen uiten. Hetgeen klaagster heeft opgemerkt over de opmerkingen dat men gek of bedlegerig moeten zijn om in aanmerking te komen voor de WIA, kan verweerder evenmin plaatsen, wel komen de begrippen bedlegerig en psychisch niet zelfredzaam aan de orde bij de uitleg welke criteria worden gehanteerd voor een WIA-aanvraag. Mogelijk dat toen deze criteria ook ter sprake zijn gebracht. Anders dan klaagster opmerkt heeft verweerder aan het eind van het spreekuur zijn voorlopige bevindingen ook met klaagster besproken, welke bevindingen erop neer kwamen dat klaagster niet voor alle arbeid ongeschikt werd geacht.

Verweerder heeft met de door klaagster afgegeven machtiging informatie opgevraagd bij de behandelend gynaecoloog en deze informatie in een aanvullende rapportage verwerkt. Ook de depressieve klachten zijn volgens verweerder wel aan de orde geweest en bij het onderzoek meegewogen, hetwelk blijkt uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage alsmede uit het medisch onderzoeksverslag. Mogelijk dat klaagster informatie niet heeft teruggevonden in de verzekeringsgeneeskundige rapportage op basis waarvan de arbeidsdeskundige de resterende verdiencapaciteit kan bepalen, doch in het medisch onderzoeksverslag is een uitgebreide weergave van het medisch onderzoek vervat. Volgens verweerder heeft het klachtenbureau bij gegrondbevinding van een deel van de klacht kennelijk ook gedoeld op de verzekeringsgeneeskundige rapportage en niet op het uitgebreide medisch onderzoeksverslag dat klaagster niet krijgt toegezonden, maar wel altijd ter inzage wordt gelegd voor cliënten, aldus steeds verweerder.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt vast dat de klacht in drie onderdelen uiteenvalt, welke onderdelen als volgt zijn te benoemen. Er is sprake van een onjuiste bejegening door verweerder – die tuchtrechtelijk verwijtbaar is – en er is sprake van het niet opvragen en niet meewegen van klachten bij de beoordeling, althans van een onjuiste mededeling in de rapportage.

Met betrekking tot het onderdeel dat sprake is geweest van een onjuiste bejegening oordeelt het college als volgt. Niet uit het dossier en evenmin uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, valt te destilleren op welke punten verweerder in de mondelinge communicatie tekort is geschoten. Het standpunt van klaagster dat verweerder meedeelde dat men enkel werd afgekeurd als men gek was in het hoofd of bedlegerig was, dat het consult slechts 10 minuten heeft geduurd en dat klaagster niet in de gelegenheid was vragen te stellen, staat tegenover de betwisting daarvan door verweerder. Weliswaar heeft klaagster een brief overgelegd van haar echtgenoot dat genoemde mededelingen zijn gedaan maar dit wordt niet gestaafd door de inhoud van het medisch dossier, waaruit kan worden opgemaakt dat veel informatie is gevraagd en gegeven en dat een toestemmingsformulier is opgemaakt teneinde medische gegevens van derden te verkrijgen. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen - zoals in de onderhavige zaak eveneens het geval is - kan niet worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager kan derhalve in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Mogelijk is wel dat een bepaalde terminologie is gebezigd door verweerder teneinde uitleg te geven aan de voorwaarden die gelden voor het kunnen concluderen tot volledige arbeidsongeschiktheid, maar het college heeft geen aanwijzingen gevonden in het dossier dat het gebruik van deze termen tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Met betrekking tot het onderdeel dat medische informatie niet is opgevraagd noch dat klachten zijn meegewogen in het oordeel, is het college gebleken dat het medisch onderzoek voldoende gegevens bevat omtrent de waarneming van verweerder met betrekking tot het psychisch welbevinden van klaagster. Voorts is in het medisch dossier opgemerkt dat informatie wordt opgevraagd bij de behandelend gynaecoloog van klaagster en is een aanvullende rapportage naar aanleiding van de ontvangen informatie toegevoegd. Naar het oordeel van het college is niet gebleken dat verweerder lichtvaardig heeft geoordeeld met weglating van relevante gegevens. Wellicht dat verweerder de gegevens erg summier heeft genoteerd in de betreffende rapportage, maar dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook ten aanzien van het opnemen van de mededeling dat klaagster het met de bevindingen eens was geldt, dat sprake is van verschillende lezingen en het college niet kan vaststellen welke van beide lezingen aannemelijk is. Gelet op al het voorgaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths–van Meerwijk als lid-jurist, A.M. van Nispen tot Pannerden, mr. C.M.F. van Roessel en H.J. Weltevrede als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2012 in aanwezigheid van de secretaris.