ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1892 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 11102
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1892 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-04-2012 |
Datum publicatie: | 05-04-2012 |
Zaaknummer(s): | 11102 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt verweerder, arbo-arts, dat hij in het kader van de beoordeling van klaagsters arbeidsongeschiktheid klaagster onheus heeft bejegend, onvoldoende zorgvuldig is geweest in de communicatie met de werkgever en behandelaars van klaagster, niet consistent is geweest over de kosten van doorverwijzing en desgevraagd niet kenbaar heeft gemaakt dat hij bedrijfsarts in opleiding was. Klacht deels gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 5 april 2012
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 juni 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
gemachtigde: C te B
tegen:
D
arbo-arts
werkzaam te E
wonende te F
verweerder
gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en vier aanvullingen daarop
- het verweerschrift
- het medisch dossier
- de repliek
- de dupliek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 29 februari 2012 behandeld. Klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 19 januari 2011 is klaagster aan haar linkerhand geopereerd vanwege een triggerfinger.
Op 2 maart, 13 april en 16 mei 2011 heeft klaagster gesprekken met verweerder gehad. Op 10 juni 2011 heeft klaagster een oproep gekregen om op 15 juni 2011 op het spreekuur van verweerder te komen. Omdat zij op die datum een afspraak bij de fysiotherapeute had, heeft zij op 13 juni 2011 per e-mail en op 14 juni 2011 telefonisch aan G doorgegeven dat zij niet kon komen en gevraagd de afspraak te verzetten. In de nacht van 14 op 15 juni 2011 heeft zij de werkgever bericht dat hij een nieuwe afspraak moest maken. Verweerder heeft de werkgever schriftelijk bericht dat klaagster niet op 15 juni 2011 op het spreekuur is verschenen.
Op 23 juni 2011 is klaagster weer bij verweerder op het spreekuur geweest, waarna zij de onderhavige klacht heeft ingediend. Per 26 augustus 2011 is klaagster op staande voet ontslagen. Door tussenkomst van de kantonrechter is dat ontslag ingetrokken.
Klaagster heeft ook een klacht ingediend bij G. Daarop is bij schrijven van 26 september 2011 beslist.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Hetgeen klaagster verweerder verwijt, kan als volgt worden samengevat.
1. verweerder heeft desgevraagd niet kenbaar gemaakt dat hij bedrijfsarts in opleiding was;
2. de bejegening door verweerder veranderde van prettig in onprettig en onbeschoft;
3. verweerder vertelde aan klaagster andere dingen dan aan de werkgever;
4. verweerder heeft niet schriftelijk vastgelegd waartoe klaagster met haar linkerhand in staat was;
5. verweerder heeft niet of onvoldoende gecommuniceerd met behandelaars;
6. verweerder heeft niets gedaan met de aangegeven psychische klachten;
7. verweerder heeft zich met betrekking tot de kosten van de doorverwijzing H niet consistent uitgelaten.
Klaagsters heeft – kort en zakelijk weergegeven – daartoe nog het navolgende aangevoerd.
Op 2 maart 2011 is de zaak van klaagster met verweerder doorgesproken. Verweerder heeft klaagster toen tijdelijk volledig arbeidsongeschikt verklaard en dat ook aan de werkgever doorgegeven. Tussen 2 maart 2011 en het volgende gesprek met verweerder op 13 april 2011 is klaagster volgens haar zodanig psychisch door de werkgever bedreigd dat zij is ingestort. Volgens het re-integratieverslag zou klaagster worden doorverwezen naar H, hetgeen volgens verweerder voor kosten van de werkgever zou komen. Op 20 april 2011 heeft klaagster een kopie van een aan haar werkgever gerichte brief gekregen betreffende het uitstellen van een gesprek tussen haar en de werkgever gelet op de psychische gesteldheid van klaagster. Verweerder had haar aangegeven dat het beter was dat het gesprek zou worden uitgesteld en ook dat een derde persoon bij het gesprek aanwezig zou moeten zijn. In de hiervoor genoemde brief stelt verweerder echter dat hij van de afspraken niets afweet. Klaagster heeft sterk de indruk gekregen dat verweerder door de werkgever onder druk is gezet. Het gesprek met verweerder op 16 mei 2011 is onsmakelijk en banaal geweest. Op klaagsters uitlating dat de psychische klachten alleen nog maar verergerd waren, reageerde verweerder dat hij daar niets mee te maken had en dat zij niets meer mankeerde. Klaagster moest vier uur per dag op therapeutische basis gaan werken. Klaagster heeft dit gedaan en dit is een week goed gegaan totdat op 31 mei 2011 de werkgever ‘de hele mestkar over haar leeg gooide’ en zij zich opnieuw ziek meldde. Klaagster heeft haar werkgever om een andere arbo-arts gevraagd, doch daarop geen reactie gehad. Ondanks klaagsters e-mailbericht van 13 juni 2011 aan de arbodienst en haar telefoontje van 14 juni 2011 met een medewerker van de arbodienst schrijft verweerder aan de werkgever dat klaagster niet op het spreekuur van 15 juni 2011 is verschenen.
Het gesprek met verweerder op 23 juni 2011 is zeer onaangenaam verlopen. Toen klaagster desgevraagd aangaf dat het met haar hand de goede kant uitging, maar dat zij geestelijk nog niet hersteld was, interesseerde hem dat totaal niet. Volgens verweerder kon klaagster weer 100% aan het werk. Toen klaagster zei dat zij dat niet kon, bracht verweerder het percentage terug naar 50%, terwijl I 25% aanhield. Klaagster heeft verweerder gevraagd op papier te zetten wat zij wel en niet met haar hand mag, zulks omdat de werkgever zich er anders niets van aantrok. Verweerder reageerde daarop dat hem dat niet interesseerde. Verweerder heeft tevens aangegeven dat hij klaagster wel kon aanmelden bij H, maar dat de kosten dan niet meer voor de werkgever waren. Klaagster heeft aangegeven geen vertrouwen meer in de uitspraken van verweerder te hebben. Telkens als klaagster verweerder had ingelicht over hetgeen er bij de werkgever was voorgevallen, kreeg zij als antwoord dat hij daar niets mee te maken had. Klaagster vraagt zich af of verweerder de titel van arts wel mag dragen dan wel of hij die titel waardig is.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder betwist dat hij met klaagster heeft afgesproken dat het beter was het gesprek met de werkgever uit te stellen en een onafhankelijke derde bij het gesprek te betrekken. Werkgever en klaagster geven hun eigen invulling aan de gang van zaken.
Verweerder distantieert zich van de uitlatingen van klaagster met betrekking tot het gesprek op 16 mei 2011. Besproken is dat klaagster op basis van de beperkingen kon hervatten in vier uur aangepast licht werk, waarbij verweerder heeft aangegeven met welke beperkingen de werkgever rekening diende te houden. Voor de beperkingen op het psychische vlak heeft toen nog geen verwijzing plaatsgevonden. De psychische hulpverlening is geen voorwaarde voor werkhervatting. Klaagster werd uitgenodigd voor een vervolgspreekuur op 15 juni 2011. Klaagster meldde zich telefonisch af op 14 juni 2011 vanwege een afspraak in het ziekenhuis.
Het gesprek op 23 juni 2011 escaleerde toen verweerder aangaf dat klaagster voor 50% zou kunnen hervatten. Verweerder heeft aangegeven dat hij de verwijzing naar H wilde doorzetten, omdat de psychische klachten toen meer op de voorgrond traden. Klaagster was het niet met hem eens en liep de spreekkamer uit. Uit het later e-mail- en telefonisch contact bleek dat klaagster geen vertrouwen meer had in verweerder en verwijt op verwijt stapelde.
5. De overwegingen van het college
Vooropgesteld wordt dat klaagster bij haar klacht tegen verweerder ook een groot aantal verwijten aan de werkgever betrekt. De houding en het gedrag van de werkgever staan echter los van de tegen verweerder gerichte klacht en kunnen niet op het conto van verweerder worden geschreven.
Niet uit het dossier en evenmin uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, valt te destilleren op welke punten verweerder in de mondelinge communicatie tekort is geschoten. Het standpunt van klaagster dat verweerder steeds te kennen gaf dat het hem niet interesseerde hoe het haar in relatie tot de werkgever was vergaan, staat tegenover de betwisting daarvan door verweerder. Het gaat niet aan meer geloof te hechten aan het standpunt van de ene partij dan aan dat van de andere partij. Zolang een standpunt niet is komen vast te staan, kan het college daarover geen oordeel vellen. Weliswaar is duidelijk geworden dat de gesprekken op 16 mei en 23 juni 2011 onaangenaam zijn verlopen, maar niet valt te concluderen dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
Daargelaten dat verweerder op bepaalde punten, bijvoorbeeld ten aanzien van hetgeen op 13 april 2011 is besproken, adequaat heeft teruggekoppeld, is gebleken dat verweerder in het algemeen tekort is geschoten in de schriftelijke communicatie. Zijn brieven zijn over het algemeen warrig en onvoldoende duidelijk door met name verkeerd gebruik van begrippen.
Door deze gebrekkige communicatie zijn weer nieuwe misverstanden ontstaan.
Ook is komen vast te staan dat verweerder heeft nagelaten duidelijk schriftelijk aan te geven wat klaagster nu wel of niet met haar linkerhand mocht doen.
Van een niet of onvoldoende communicatie met de behandelaars is naar het oordeel van het college niet gebleken. Verweerder heeft zowel contact gehad met de huisarts als met de fysiotherapeute en hun bevindingen betrokken bij zijn besluitvorming.
Het college is voorts van oordeel dat de verwijzing naar H niet professioneel is verlopen. Verweerder heeft die verwijzing weliswaar aangekaart, maar pas veel later geëffectueerd en is niet consistent dan wel duidelijk geweest over de vraag wie in welk geval de kosten van die verwijzing zou moeten dragen.
Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder vanaf april 2011 bedrijfsarts in opleiding was. Dit is kennelijk niet aan klaagster medegedeeld. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de supervisie goed was geregeld. Zo is komen vast te staan dat de co-signering van de brieven van verweerder door de supervisor ontbreekt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geconcludeerd dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
Alle omstandigheden afwegend is het college van oordeel dat te dezen de maatregel van waarschuwing passend is.
6. De beslissing
Het college:
- legt de maatregel van waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths–van Meerwijk als lid-jurist, A.M. van Nispen tot Pannerden, mr. C.M.F. van Roessel en H.J. Weltevrede als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2012 in aanwezigheid van de secretaris.