ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1840 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1168d

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1840
Datum uitspraak: 13-03-2012
Datum publicatie: 13-03-2012
Zaaknummer(s): 1168d
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij niets heeft gedaan nadat haar dochter (patiënte) boos naar haar kamer was gegaan in de instelling waar verweerster werkzaam is. Ondanks dat verweerster patiënte boos hoorde praten, is zij niet haar kamer binnengegaan. Achteraf is gebleken dat patiënte, die permanent suïcidaal was, op dat moment voorbereidingen aan het treffen was om zichzelf te stranguleren. Patiënte is als gevolg daarvan overleden. Ongegrond.

Uitspraak: 13 maart 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 april 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

verpleegkundige

werkzaam en wonende te D

verweerster

gemachtigde mr. W.R. Kastelein te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- het medisch dossier.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 30 januari 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig en hebben hun standpunten nader toegelicht. Klaagster werd vergezeld door mevrouw E en verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde, die een pleitnotitie heeft overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de dochter van klaagster (hierna patiënte te noemen). Zij leed onder meer aan anorexia nervosa, borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS (post traumatisch stress syndroom). Zij was vanaf april 2009 onder behandeling bij een instelling voor persoonlijkheidsproblematiek. Zij volgde aldaar van maandag tot vrijdag een klinisch programma gericht op het bevorderen van het mentaliseren voor jongeren met een Cluster B persoonlijkheidsstoornis. In het weekend verbleef zij thuis. In de nacht van 27 op 28 januari 2010 was zij acuut suïcidaal. Om die reden werd zij op donderdag 28 januari 2010 vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling spoedeisende hulp van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Overleg tussen beide instellingen resulteerde op 29 januari 2010 in de afspraak met patiënte dat zij dat weekend in laatstgenoemde instelling zou verblijven en dat zij na het weekend mogelijk zou worden teruggeplaatst naar eerstgenoemde instelling. Patiënte is op 29 januari 2010 in de loop van de middag naar de verpleegpost gegaan en heeft aangegeven dat zij – anders dan was afgesproken – naar huis wilde. Dat gesprek werd gevoerd met een collega van verweerster, die dat gesprek op afstand heeft aangehoord.

Deze collega heeft met verwijzing naar de gemaakte afspraken het verzoek van patiënte afgewezen, waarop zij boos terug naar haar kamer is gegaan. Het verplegend team, inclusief verweerster bestaande uit drie personen, heeft op dat moment de bewuste afweging gemaakt patiënte even met rust te laten en haar later op haar kamer te bezoeken en dan een gesprek aan te bieden. Na ongeveer vijftien minuten is verweerster, die op weg was naar de kamer van een andere patiënte, langs de kamer van patiënte gelopen en heeft even aan de deur van de kamer geluisterd. Zij heeft patiënte luid en boos horen praten, hetgeen zij heeft geïnterpreteerd als een telefoongesprek. Zij is hierop doorgelopen. Tien minuten later heeft een collega van verweerster de kamer van patiënte betreden en trof haar gestranguleerd aan. Patiënte is als gevolg daarvan uiteindelijk op 6 februari 2010 overleden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Uit de verpleegkundige rapportage is gebleken dat patiënte een afwerende en opstandige houding had. Zij hield contact af en gaf duidelijk aan de instelling te willen verlaten.

Nadat patiënte boos naar haar kamer was gegaan, is verweerster noch achter haar aan gelopen noch is haar toen een gesprek aangeboden. Verweerster, die door een collega is geattendeerd op de extreme boosheid van patiënte, is toch de kamer niet binnengegaan. Zij hoorde haar hard en boos praten en nam aan dat zij aan het telefoneren was. Hoewel zij dit had behoren te doen, heeft zij het een en ander niet geverifieerd. Patiënte, die permanent suïcidaal was, was op dat moment voorbereidingen aan het treffen om zichzelf te stranguleren. Evenmin heeft verweerster patiënte op een later tijdstip een gesprek aangeboden. Zij had patiënte niet alleen behoren te laten. Klaagster is de mening toegedaan dat verweerster onzorgvuldig en verwijtbaar heeft gehandeld.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt voorop dat alle contacten met patiënte op een respectvolle, empathische en ondersteunende wijze hebben plaatsgevonden. Haar dienst begon zowel op 28 als op 29 januari 2010 om 14.15 uur en duurde telkens tot 22.45 uur. Verweerster vernam op 28 januari 2010 bij gelegenheid van de overdracht van de opname van patiënte. Die dag is er niet veel contact met haar geweest omdat zij zich nauwelijks liet zien. Zij weigerde van haar kamer te komen en te communiceren. Ze kwam alleen van haar kamer voor het nemen van de medicatie. Op 29 januari 2010 kwam patiënte tijdens de overdracht met het verzoek om een arts te spreken. Een collega van verweerster heeft haar toen verzocht even te wachten tot na de overdracht. Omstreeks 15.00 uur heeft de betreffende collega opnieuw met patiënte gesproken en heeft medegedeeld dat de behandelend psychiater er maandag weer zou zijn en dat was afgesproken dat op die dag over een eventueel ontslag uit de instelling gesproken zou worden. Vervolgens liep patiënte boos weg. Op dat moment hernieuwd met haar in gesprek gaan, had toen geen zin, zo heeft het toen aanwezige verplegend team in gezamenlijk overleg besloten. Op dat moment waren er geen tekenen van suïcidaliteit aanwezig, temeer omdat geen dissociatieve verschijnselen werden geobserveerd, zodat daarover met haar ook geen afspraken zijn gemaakt. Na ongeveer vijftien minuten heeft verweerster, die een afspraak voor een evaluatie met een andere patiënte had, toch even aan de deur geluisterd. Zij heeft patiënte toen boos horen praten, naar zij vermoedde aan de telefoon. Dat is gemeld aan de collega's. Verweerster is niet de kamer binnengegaan mede om patiënte de ruimte te geven om verder af te koelen. Ongeveer tien minuten later kwam een collega van verweerster de kamer binnen en trof haar gestranguleerd aan. Zij is gereanimeerd tot de ambulance arriveerde.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professionele handelen van verweerster er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Beslissend is echter het antwoord op de vraag of de verpleegkundige vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. H et uiteindelijk gevolg van het verweten handelen is daarbij niet van belang.

In de onderhavige kwestie is komen vast te staan dat patiënte in verband met een acute suïcidedreiging in de nacht van 27 op 28 januari 2010 is opgenomen op de gesloten afdeling van de GGZ-instelling. Haar opname is niet geschied op basis van een inbewaringstelling maar op basis van vrijwilligheid. Daaraan lag een afspraak ten grondslag, gemaakt tussen de psychiater, de behandelaar van de instelling voor persoonlijkheidsproblematiek en patiënte. Deze hield in dat patiënte tijdens het weekend op de gesloten afdeling van de GGZ-instelling zou verblijven en dat op de daaropvolgende maandag een herevaluatie zou plaatsvinden. Verweerster is noch bij de opname van patiënte noch bij het maken van voormelde afspraak betrokken geweest. Verweersters dienst nam op 28 januari 2010 om 14.15 uur een aanvang en bij de overdracht heeft zij kennis genomen van de opname van patiënte en van voormelde afspraak. Ook bereikte haar toen de informatie dat de suïcidaliteit van patiënte vooral bij dissociatie optrad. Onweersproken is dat verweerster op 28 januari 2010 met patiënte weinig tot geen contact heeft gehad. Laatstgenoemde bracht haar tijd grotendeels door op haar kamer en op pogingen van de verpleging om met haar in contact te komen, ging zij niet in. Op 29 januari 2010, kort na het begin van de dienst tijdens de overdracht, meldde patiënte zich bij de verpleegpost met het verzoek om een arts te mogen spreken. Een collega van verweerster verzocht haar even te wachten tot na de overdracht. Dat is ook gebeurd. Omstreeks 15.00 uur heeft deze collega wederom met patiënte gesproken. Toen zij aangaf de instelling te willen verlaten, heeft de betreffende collega haar gewezen op de gemaakte afspraak zoals hierboven nader aangegeven. Daarop is patiënte boos weggelopen naar haar kamer. Het verplegend team heeft bewust de afweging gemaakt om haar even op haar kamer te laten afkoelen. Het college is van oordeel dat deze afweging en handelwijze van het team, waarvan verweerster deel uitmaakte, in de gegeven omstandigheden een verantwoorde was; temeer nu de behandelend psychiater in het weekend geen verscherpt toezicht nodig had geacht en er door het team tijdens haar verblijf geen dissociatieve verschijnselen zijn waargenomen die duidden op acute suïcidaliteit. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat verweerster, die een afspraak voor een evaluatie met een andere patiënte had, ongeveer 15 minuten later aan de deur van de kamer van patiënte heeft geluisterd en haar weg heeft vervolgd toen zij hoorde patiënte nog boos was. Zij heeft dit vervolgens aan haar collega's gemeld. Door te handelen zoals hierboven nader is omschreven, is verweerster naar het oordeel van het college gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, hoe betreurenswaardig en ernstig de omstandigheden achteraf ook zijn gebleken. Vorenstaande overwegingen brengen met zich dat de klacht moet worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als

lid-jurist, A. Petiet, C.E.B. Driessen en drs. C. van Mierlo-Renia als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

13 maart 2012 in aanwezigheid van de secretaris.