ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1735 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1189

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1735
Datum uitspraak: 30-01-2012
Datum publicatie: 30-01-2012
Zaaknummer(s): 1189
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Huisarts wordt verweten dat hij slechts op basis van enkele vragen bij klagers moeder dementie heeft vastgesteld, haar overmatig medicijnen heeft voorgeschreven, haar medicijnen heeft voorgeschreven die niet voorgeschreven hadden mogen worden en nalatig is geweest in het stellen van de diagnose longkanker. Ongegrond.

Uitspraak: 30 januari 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 juni 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

huisarts

werkzaam te D

wonende te D

verweerder

gemachtigde: mr. drs. M.C. Hoogendam te Leusden

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvulling daarop

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 21 december 2011 behandeld. Partijen, klager vergezeld van zijn A en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht. Klager heeft daarbij gebruik gemaakt van een notitie, die is overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de moeder van klager, geboren op E 1942 en overleden op F 2011, hierna patiënte te noemen.

Op 22 december 2009 is telefonisch contact opgenomen met de assistente/echtgenote van verweerder, waarbij is aangegeven dat patiënte vergeetachtig werd. Op 11 augustus 2010 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat patiënte toenemend vergeetachtig zou zijn. Verweerder heeft patiënte gezien en conform de NHG Standaard Dementie laboratoriumbepalingen laten verrichten. Op 18 januari 2011 heeft verweerder patiënte weer gezien. Op 25 januari 2011 heeft klager een verwijzing naar de geriater gevraagd. Patiënte is toen verwezen naar de neurologie/geheugenpoli. Op 5 februari 2011 is patiënte gezien op de huisartsenpost. Verweerder heeft op 7 februari 2011 patiënte gezien en naar aanleiding daarvan contact opgenomen met de dienstdoend internist van het ziekenhuis. Patiënte mocht direct naar de SEH van het ziekenhuis komen om gezien te worden. Op 11 februari 2011 is verweerder door de longarts gebeld met de mededeling dat patiënte naar huis zou gaan met palliatieve thuiszorg. Tevens kreeg verweerder te horen dat klager een andere huisarts voor patiënte wenste. Op F 2011 kreeg verweerder via de huisartsenpost het bericht dat patiënte die dag was overleden. Er heeft na het overlijden geen contact tussen verweerder en klager plaatsgevonden.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder het navolgende:

1. verweerder is nalatig geweest in het vaststellen van de juiste diagnose;

2. verweerder heeft patiënte overmatig medicijnen voorgeschreven;

3. verweerder heeft medicijnen voorgeschreven die hij niet had mogen voorschrijven;

4. door de assistente/echtgenote van verweerder zijn uitspraken gedaan dat klager zich geen zorgen hoefde te maken;

5. verweerder heeft dementie vastgesteld op grond van een paar vragen.

Klager heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd als volgt.

De diagnose dementie is op basis van een paar vragen (test) vastgesteld, terwijl in de bijlage van de NHG standaard staat vermeld dat het niet de bedoeling is om aan de hand van die test een absolute uitspraak inzake dementie te doen. Ten aanzien van het laten bepalen van de labwaarden om secundaire dementie uit te sluiten stelt klager vraagtekens bij de werkwijze van verweerder.

Toen klager verwijzing naar een geriater vroeg zijn door de assistente/echtgenote van verweerder uitspraken gedaan dat klager en zijn broer zich geen zorgen hoefden te maken, waarbij zelfs de vraag is gesteld ‘waar ben je bang voor?’. Meerdere malen heeft klager zijn zorgen geuit, ook over het gemak waarmee medicijnen werden voorgeschreven.

Zonder overleg is de pleister Exelon voorgeschreven, waarbij het gebruik van de pleister aan patiënte is overgelaten. In de bijsluiter staat: wees voorzichtig als u een slecht functionerende lever hebt. In het dossier staat op 23 augustus 2010 wel vermeld dat de leverfuncties normaal waren, maar daarna zijn er nooit meer controles geweest. Op 20 september 2010 heeft patiënte een nieuw recept aangevraagd met de mededeling dat het goed ging met haar hoofd. De dag er na klaagde patiënte over hoofdpijn en een vreselijke druk in haar hoofd, waarvoor antibiotica werd voorgeschreven. Op 18 januari 2011 is patiënte bij verweerder geweest met nog steeds het gevoel van een band om haar hoofd, hetgeen is afgedaan met spanningshoofdpijn. Bij verweerder had een lichtje moeten gaan branden dat dit niet klopte in plaats van overmatig medicijnen voor te schrijven.

Verwijzing naar een geriater was op zijn plaats geweest. Ook al is er geen geriater aan het ziekenhuis verbonden, dan is dat nog geen reden patiënte niet naar een geriater te verwijzen. Op 7 februari 2011 heeft klager geconstateerd dat op rug van patiënte twee Exelon pleisters over elkaar zaten. Hieruit moet geconcludeerd worden dat patiënte door verweerder aan haar lot is overgelaten c.q. dat geen begeleiding en controle heeft plaatsgevonden. Bij het laatste bezoek aan verweerder op 7 februari 2011 heeft verweerder in het dossier drukpijn galblaas aangegeven. Verweerder heeft de fors vergrootte lever niet gevoeld.

4. Het standpunt van verweerder

Toen verweerder patiënte op 7 februari 2011 zag, constateerde hij een dramatisch verschil met de toestand van 18 januari 2011, op welk moment hij geen directe aanleiding zag te vermoeden dat patiënte andere klachten had dan dementie. Begin februari kende verweerder patiënte niet terug. Patiënte was enorm afgevallen en icterisch. Verweerder heeft patiënte op

7 februari 2011 aanstonds doorgestuurd naar het ziekenhuis.

In augustus 2010 is verweerder bij patiënte op huisbezoek geweest, hij heeft haar uitgebreid onderzocht, de dementie test afgenomen en de situatie thuis bekeken. Volgens de NHG Standaard Dementie kan de huisarts de diagnose dementie zelf stellen. Verweerder heeft conform de NHG Standaard Dementie somatische aandoeningen/secundaire dementie willen uitsluiten door laboratoriumwaarden te laten bepalen.

Verweerder heeft de diagnose beginnende dementie gesteld. Toen patiënte vroeg of er iets aan te doen was, heeft verweerder haar uitgelegd wat Exelon was. Patiënte wilde het wel proberen. Patiënte was goed in staat om te rekenen zoals bleek uit de MMSE test. Er bestond geen enkele indicatie dat patiënte de medicatie niet zelfstandig zou kunnen uitvoeren. Verweerder heeft de medicatie eerst voor 2 weken voorgeschreven, vervolgens gecontroleerd of het goed ging en daarna weer voor 2 weken. Toen ook dat goed ging heeft hij de medicatie pas voor 3 maanden voorgeschreven. Patiënte heeft steeds op de geëigende tijd herhaling van de medicatie gevraagd.

De door klager getoonde hoeveelheid medicijnen heeft betrekking op een lange periode en bevat ook een doosje van een inhalator voor de luchtwegen, dat jaren tevoren was voorgeschreven. Verweerder heeft een overzicht verschaft van de sedert 14 juli 2010 voorgeschreven medicatie.

De assistente/echtgenote van verweerder heeft alleen feitelijke informatie aan klager gemeld en geen uitspraken gedaan of conclusies getrokken aangaande de gezondheid van patiënte. Het is de taak van de assistente patiënten gerust te stellen om vervolgens via gerichte vragen de klachten uit te horen. Het is aan verweerder om de klachten te duiden en beleid uit te zetten.

5. De overwegingen van het college

Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is het college van oordeel dat verweerder op de juiste wijze, geheel volgens de NHG Standaard Dementie, tot de diagnose (lichte) dementie is gekomen. De gesignaleerde hoofdpijn kan zijn veroorzaakt door de werking van de Exelon pleisters. Verweerder had volgens het college de dementie noch de hoofdpijn als beginnende signalen voor longkanker behoren te duiden. Toen verweerder op

7 februari 2011 de dramatische verandering bij patiënte constateerde en zag dat zij icterisch was en sterk vermagerd, heeft verweerder haar direct doorverwezen naar het ziekenhuis.

Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken op grond waarvan gesteld kan worden dat verweerder eerder dan op 7 februari 2011 signalen heeft gekregen waardoor hij eerder bedacht had moeten zijn op een somatische aandoening en tot een eerdere verwijzing had moeten komen.

Ter zitting is niet alleen gebleken dat verweerder wist dat behandeling met Exelon pleisters niet standaard is, maar ook dat hij ervaring met die behandeling had. Verweerder heeft tot deze medicatie besloten nadat hij die met patiënte besproken had en tot de conclusie was gekomen dat patiënte in staat was de pleisters op de juiste wijze te gebruiken. Verweerder heeft bovendien bij het voorschrijven twee keer een termijn van twee weken ingebouwd om te zien of het werkelijk goed ging.

Gelet op het door verweerder verstrekte overzicht ‘chronische medicatie’ kan niet worden geconcludeerd dat verweerder overmatig c.q. onnodig medicijnen heeft voorgeschreven.

Dat patiënte allerlei medicijnen bewaarde, kan verweerder niet worden tegengeworpen.

Wat betreft de communicatie tussen klager en de assistente lopen de standpunten uiteen. Duidelijk is dat de communicatie niet optimaal is verlopen, waardoor mogelijk bij klager een misverstand is ontstaan.

Het college is van oordeel dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, de klacht ongegrond behoort te worden bevonden.

6. De beslissing

Het college:

- Wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. dr. P.J.M. van Wersch

als lid-jurist, dr. W.M. Mulleners, J.N. Voorhoeve en G.B.W.M. Wensing als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2012 in aanwezigheid van de secretaris.