ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1731 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1168a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1731
Datum uitspraak: 26-01-2012
Datum publicatie: 26-01-2012
Zaaknummer(s): 1168a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Opname op gesloten afdeling in verband met suïcidedreiging. Overgang verantwoordelijkheid voor patiënte op psychiater aldaar. Klacht tegen gz-psycholoog over nalatigheid en. onvoldoende overleg met psychiater ongegrond.

Uitspraak: 26 januari 2012

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 april 2011 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

gz-psycholoog

destijds werkzaam te D

wonende te E

verweerster

gemachtigde mr. I.P.C. Sindram te Malden

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de brief met bijlagen van klaagster d.d. 22 augustus jl.

- de brief met bijlagen van klaagster d.d. 8 december jl.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 19 december 2011 behandeld. Partijen, klaagster vergezeld van mevrouw F en verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de dochter van klaagster, geboren in 1990 en overleden in februari 2010, hierna ook patiënte te noemen.

Patiënte leed aan anorexia nervosa, borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS (post traumatisch stress syndroom). Sinds 14 april 2009 was patiënte opgenomen in de G, waar verweerster werkzaam was. Op 2 juli 2009 deed patiënte thuis een suïcidepoging, waarna zij tot 10 september 2009 in het ziekenhuis heeft gelegen en vervolgens revalidatie in een PAAZ heeft ondergaan. Op 22 oktober 2009 werd patiënte in dissociatieve toestand door een bus aangereden, waarbij zij haar sleutelbeen brak. Daaraan is patiënte op 4 november 2009 geopereerd, waarna zij op 11 november 2009 weer in de G terecht kon. Omdat patiënte in de nacht van 27 op 28 januari 2010 acuut suïcidaal was, werd zij op vrijwillige basis opgenomen op de gesloten afdeling van de GGZ H afdeling I. Na de opname heeft overleg plaatsgevonden tussen de behandelend psychiater en verweerster. Verweerster heeft op 28 januari 2010 om 10.30 uur uitgebreid met patiënte gesproken. Ook op 29 januari 2010 heeft verweerster aan het eind van de ochtend met patiënte gesproken. ’s Middags om ongeveer 15.00 uur heeft patiënte zich in haar kamer opgehangen. Patiënte is vervolgens in het ziekenhuis opgenomen, alwaar zij op 6 februari 2010 is overleden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij duidelijke signalen van patiënte dat zij niet op de gesloten afdeling wilde blijven, zich daar angstig voelde, niet sliep, niet at en toenemend overstuur, boos en angstig werd en alle contacten afhield, niet aan de verantwoordelijke psychiater heeft gemeld en voorts dat verweerster klaagster op het verkeerde been heeft gezet door te benadrukken dat patiënte veilig was, dat het therapeutisch gezien goed met haar ging en dat het geweldig was dat patiënte akkoord was gegaan met vrijwillige opname.

Klaagster heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.

In het gesprek op 28 januari 2010 heeft patiënte gesmeekt om hulp van verweerster om toestemming te krijgen de afdeling te verlaten en thuis het weekeinde te mogen doorbrengen. Op 29 januari 2010 werd het verweerster duidelijk dat de geestelijke gesteldheid van patiënte slecht was en dat er sprake was van paniek en boosheid. patiënte wilde maar één ding: weg uit de gesloten afdeling. Het was voor verweerster duidelijk dat er bij patiënte geen sprake was van een vrijwillige opname. Verweerster heeft dit niet met de verantwoordelijke psychiater besproken. Verweerster heeft patiënte wel geadviseerd een herbeoordeling bij de psychiater aan te vragen, maar heeft patiënte daarbij niet ondersteund en verzuimd de psychiater in te lichten over de slechte toestand van patiënte. Nadat patiënte had gehoord dat er geen psychiater was om een herbeoordeling te doen, heeft zij weer met verweerster gebeld. patiënte was toen ernstig in paniek en uitte een duidelijke suïcidedreiging. Dit heeft verweerster niet doorgegeven aan de verantwoordelijke psychiater. Verweerster heeft patiënte ook niet ondersteund toen zij vernam dat er geen psychiater aanwezig was om een herbeoordeling te doen. Deze ernstige nalatigheden en het verwijtbaar handelen van verweerster hebben ermede in geresulteerd dat patiënte psychiatrische hulp is onthouden, wat uitmondde in de suïcide van patiënte.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft allereerst haar reactie gegeven op de inhoud van de uitspraak van de klachtencommissie. Verweerster heeft - kort en zakelijk weergegeven – het navolgende opgeworpen.

Nadat patiënte was opgenomen in I, heeft verweerster overleg gevoerd met de behandelend psychiater, die van verweerster wilde weten of patiënte zich aan afspraken zou houden. In dat overleg heeft verweerster onder verwijzing naar de suïcidepoging, waarna patiënte op de intensive care was beland, aangegeven dat patiënte zich niet altijd aan afspraken hield. De reden van de opname en de weerstand van patiënte tegen de verlengde opname in het weekend waren goed bekend bij de psychiater en het behandelend team. De verlengde opname in het weekend was nodig omdat de G in het weekend dicht is. Heropname in de G zou de maandag na het weekend beoordeeld worden.

Patiënte heeft verweerster verzocht de aan de psychiater gedane uitlating in te trekken, niet omdat patiënte het verblijf op de afdeling wilde beëindigen, maar omdat zij bang was voor het omzetten van een vrijwillige opname in een dwangopname met IBS. Verweerster heeft patiënte medegedeeld waarom zij haar opinie aan de psychiater had gegeven, dat zij niet kon beslissen over het wel of niet naar huis gaan en dat patiënte een herbeoordeling kon vragen. Patiënte heeft verweerster niet gevraagd een herbeoordeling voor haar te regelen.

Patiënte heeft verweerster aangegeven dat het op de afdeling mis zou kunnen gaan en dat zij hoopte dat, als dat zou gebeuren, verweerster zich voor de rest van haar leven schuldig zou voelen. Verweerster heeft die uitlating gezien als een bewijs dat er nog steeds contact was met patiënte en dat er geen sprake was van dissociatief gedrag. Na het gesprek op 29 januari 2010 heeft verweerster geen contact gehad met de psychiater omdat zij van mening was dat het toestandsbeeld van patiënte ongewijzigd was, maar wel met de medewerkers, die er van op de hoogte waren dat patiënte boos was over het advies van verweerster en de gevolgen daarvan.

Verweerster heeft de suïcide dreiging steeds uitermate serieus genomen. De toegenomen acute suïcidaliteit heeft geleid tot opname op de gesloten afdeling. Tijdens haar verblijf op die afdeling heeft patiënte geen directe acute suïcide uiting gedaan. Op geen enkel moment kwam er nieuwe informatie die afweek van wat al bekend was en op basis waarvan een directe wijziging van het beleid geboden zou zijn geweest. Alle relevante info was bij de behandelend psychiater en het team bekend. Zij bepaalden het beleid.

Patiënte had verweerster uitdrukkelijk verboden haar moeder in te lichten over de achterliggende emoties en de aanleiding voor de opname. Verweerster heeft klaagster wel ingelicht over de opname op de gesloten afdeling, maar kon klaagster gelet op het verbod van patiënte, die meerderjarig was, geen verdere informatie verstrekken. Het is niet juist dat verweerster klaagster op het verkeerde been heeft gezet. Klaagster was zeer goed op de hoogte van de suïcidaliteit van patiënte en de daarmee samenhangende acute opname. Verweerster betwist niet alleen dat zij tekort is geschoten in het overleg met de psychiater, maar ook het veronderstelde causaal verband. Aan verweerster kwam geen enkele zeggenschap of verantwoordelijkheid voor de behandeling toe ten tijde van patiëntes opname in I.

5. De overwegingen van het college

In verband met een acute suïcidedreiging in de nacht van 27 op 28 januari 2010 is patiënte opgenomen op de gesloten afdeling van de GGZ NWB (kliniek I). Door die opname is de verantwoordelijkheid voor patiënte overgegaan op de behandelend psychiater van die gesloten afdeling. Het feit dat verweerster op 28 januari 2010 met patiënte heeft gesproken en haar op 29 januari 2010 uit betrokkenheid heeft bezocht, maakt dit niet anders.

Vast staat dat tussen verweerster en de behandelend psychiater op 28 januari 2010 overleg is geweest, met name over de vraag of patiënte zich aan eventueel te maken afspraken zou houden. Op grond van haar ervaring heeft verweerster aan de behandelend psychiater medegedeeld dat patiënte zich niet altijd aan afspraken hield. De wens van patiënte om de gesloten afdeling te mogen verlaten, was bij de behandelend psychiater en het behandelteam bekend. De beslissing om patiënte op de afdeling te houden lag niet bij verweerster, maar bij de behandelend psychiater. Zowel patiënte alsook klaagster wisten dat op de maandag na het weekend de beoordeling of terugkeer naar de G mogelijk was, zou plaatsvinden.

Het verwijt van klaagster dat verweerster niet aan de behandelend psychiater heeft aangegeven hoe de toestand van patiënte was, is naar het oordeel van het college niet terecht. Verweerster heeft, naar zij uitdrukkelijk heeft verklaard, geen wijziging in het toestandsbeeld van patiënte waargenomen en juist geconstateerd dat zij nog steeds contact met patiënte had, zodat van een dissociatieve toestand geen sprake was. De inhoud van het dossier geeft naar het oordeel van het college geen aanleiding te veronderstellen dat de inschatting van verweerster niet juist is geweest en dat er wel sprake was van een wijziging van het toestandsbeeld, die reden gaf de behandelend psychiater in te lichten. Daarbij komt dat verweerster op 29 januari 2010 nog wel heeft overlegd met het behandelteam, dat van de situatie van patiënte goed op de hoogte was.

Van de suïcidaliteit van patiënte moet klaagster goed op de hoogte zijn geweest gelet op de eerdere suïcidepoging die thuis plaats heeft gevonden. Verweerster heeft klaagster wel van de opname op de gesloten afdeling op de hoogte gesteld, maar kon klaagster vanwege haar geheimhoudingsplicht geen verdere informatie geven, nu patiënte haar dat verboden had.

Nu klaagster wel moest c.q. kon begrijpen dat een crisisopname op een gesloten afdeling niet zonder reden geschiedt, kan niet worden volgehouden dat verweerster klaagster op het verkeerde been heeft gezet.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat de klacht ongegrond wordt bevonden.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock -Krens als lid-jurist, dr. X.M.H. Moonen, dr. R.J. Takens en M.W.D. Nijhoff-Huijsse als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012 in aanwezigheid van de secretaris.