ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1730 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1126b
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1730 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-01-2012 |
Datum publicatie: | 26-01-2012 |
Zaaknummer(s): | 1126b |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog niet ontvankelijk: geen behandelovereenkomst maar opleiding. Vaststellingsovereenkomst. |
Uitspraak: 26 januari 2012
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 februari 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
tegen:
C
gz-psycholoog
werkzaam en wonende te D
verweerster
gemachtigde: mr. R.H.J.M. Silvertand te Waalwijk
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en een aanvulling daarop
- het verweerschrift en een aanvulling daarop
- de repliek en een aanvulling daarop
- de dupliek en een aanvulling daarop
- de e-mail van klaagster d.d. 25 juli 2011
- de brief van de gemachtigde van verweerster d.d. 29 juli 2011.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 19 december 2010 behandeld. Partijen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster is van 20 juni 2002 tot 5 september 2002 onder psychologische begeleiding geweest van een GZ-psychologe met het doel haar arbeidsgeschiktheid te vergroten door vermindering van haar faalangst.
Verweerster drijft samen met een collega een onderneming genaamd Bureau voor toegepaste sociale wetenschappen (E), thans bestaande uit twee gescheiden bedrijven: E Groep en F. Het eerste bedrijf verleent eerstelijns psychologische hulp, het tweede verzorgt trainingen en verleent diensten op het vlak van coaching, waarbij gebruik wordt gemaakt van neuro linguïstisch programmeren.
In 2003 heeft klaagster zich gewend tot een vestiging elders van E. Klaagster is vervolgens in contact gebracht met de vestiging van verweerster en haar collega. Vanaf 5 mei 2004 hebben klaagster en de collega van verweerster c.q. verweerster gecorrespondeerd over het volgen van een opleiding en de financiële aspecten daarvan.
Voor klaagster is een Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) opgesteld met onder andere geformuleerde leerdoelen en literatuurlijsten. Van mei 2004 tot en met mei 2006 heeft er een relatie bestaan tussen klaagster en E. In 2006 heeft klaagster geklaagd over het feit dat niemand van E haar op haar stageadres begeleidde. Klaagster heeft op 6 september 2006 verzocht om toezending van haar medisch dossier.
Op 3 april 2007 is er tussen klaagster en verweerster voor E een overeenkomst tot stand gekomen, waarin onder andere is afgesproken: “De relatie tussen E en u zal per direct beëindigd zijn en u zult geen verdere aanspraken maken op of procedures starten tegen E”.
Het in die overeenkomst genoemde bedrag van € 4.600,-- is door E aan klaagster betaald.
Klaagster heeft vervolgens een klacht ingediend bij het Nederlands Instituut voor Psychologie (NIP). Daarop is op 14 april 2010 beslist. Verweerster is in hoger beroep gegaan. Het College van Beroep heeft op 4 maart 2011 de beslissing van het College van Toezicht bevestigd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster stelt dat in de periode mei 2004 tot en met mei 2006 sprake is geweest van een behandeling door verweerster en haar collega oftewel E.
Klaagster verwijt verweerster - onder verwijzing naar de uitspraak van het College van Toezicht van het NIP - dat zij tezamen met haar collega zonder toestemming van klaagster over haar en haar klachten heeft gesproken met de ouders en de zus van klaagster.
Verweerster en haar collega hebben tegen haar ouders en haar zus verteld dat klaagster niets zou mankeren en vooral aan het werk moest gaan om van haar faalangst af te komen. Klaagsters zus heeft die mening overgenomen. Klaagster is weer aan het werk gegaan en is volledig ingestort en voor 100% afgekeurd.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster stelt voorop dat er geen sprake is geweest van een behandelrelatie tussen klaagster en verweerster dan wel haar collega.
In 2003 heeft klaagster zich voor een NLP opleiding gemeld bij een zelfstandige E vestiging in G. Omdat klaagster geen therapie wenste maar een NLP opleiding wilde volgen, is zij verwezen naar de E opleidingenafdeling. Uit de overgelegde mailwisselingen met klaagster is duidelijk te lezen dat klaagster zich bij E heeft gemeld voor een NLP opleiding en deze ook bewust heeft ingekocht. Klaagster heeft E (zie de overgelegde mails) onder druk gezet om haar opleiding vergoed te krijgen, waardoor zijdens E is meegewerkt aan een onjuiste en onterechte declaratiewijze bij de zorgverzekeraar zonder dat er sprake was van een gezondheidspsychologische setting. In 2004 waren de verschillende activiteiten van E nog niet ondergebracht in twee aparte ondernemingen. De NLP opleidingen vonden plaats in trainingsfaciliteiten en onderwijssettingen. Tijdens de opleiding heeft klaagster geen enkele klacht geuit. Pas op het laatst was er een klacht over het niet begeleid worden op haar stageplaats.
De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen tussen partijen, waarbij klaagster is bijgestaan door een advocaat. Klaagster heeft ruim de tijd gehad de concept overeenkomst te (laten) bestuderen en heeft ook wijzigingen voorgesteld. De uiteindelijke versie is door haar op 3 april 2007 ondertekend, waarna zij de overeenkomst op 10 april 2007 aan verweerster heeft doen toekomen. Ondanks de in de overeenkomst opgenomen afspraak dat klaagster geen procedures zou beginnen, heeft klaagster een klacht bij het NIP ingediend en heeft zij niet alleen de onderhavige klacht ingediend, maar is zij ook een civiele procedure gestart tegen verweerster en haar collega. Al jarenlang onderneemt klaagster een kruistocht tegen verweerster en haar collega met geen ander doel hun carrière en onderneming te ruïneren. Verweerster is van mening dat klaagster afstand van recht heeft gedaan althans haar recht heeft verwerkt om te klagen. Bovendien mocht verweerster er gelet op de vaststellingsovereenkomst d.d. 3 april 2007 op vertrouwen dat tegen haar geen klacht meer zou worden ingediend. Verweerster verwijst naar een uitspraak van dit college d.d. 22 maart 2007.
Verweerster heeft voorts betoogd dat het klaagschrift niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De klacht gaat hoofdzakelijk over het handelen van de zus van klaagster. Klaagster heeft de klacht naar verweerster toe niet voldoende gespecificeerd.
Verweerster erkent dat de zus en de ouders van klaagster een keer bij E zijn geweest, maar zij betwist dat zij met hen over klaagster en haar klachten heeft gesproken. Slechts in algemene zin is over klaagster gesproken in het kader van de opleiding. Dit gebeurde bovendien niet achter de rug van klaagster om.
Verweerster heeft tenslotte de uitspraken van het College van Toezicht en het College van Beroep becommentarieerd.
5. De overwegingen van het college
Allereerst dient te worden beoordeeld of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
Verweerster heeft in dat kader opgeworpen dat te dezen geen sprake was van een behandelovereenkomst, zodat verweerster niet valt onder de in artikel 47 van de Wet BIG genoemde categorie.
Verweerster heeft ter adstructie gewezen op de inhoud van de overgelegde producties.
Het college is van oordeel dat uit de door verweerster overgelegde producties (met name de producties 1,2,4,8,11 en 12), alsook de motivatiebrieven om tot de opleiding te worden toegelaten alsmede uit de mailwisseling met verweerster en haar collega van mei, juli en augustus 2004 en de mailwisseling van februari 2005 niet alleen blijkt dat er sprake was van een door klaagster gewenste opleiding NLP, maar ook dat het haar nou juist niet ging om een behandeling, maar om een opleiding. Dat verweerster als GZ-psycholoog deze opleiding faciliteerde maakt haar nog niet behandelaar in de zin dat zij voor wat betreft de opleiding onder de Wet BIG valt.
Op grond daarvan is het college van oordeel dat de klacht niet ontvankelijk is.
Dat klaagster zich achteraf in 2006/2007 om een niet door haar aangeduide reden op het standpunt stelde dat er wel sprake was geweest van een behandeling, doet daaraan niet af.
Het bevreemdt het college zeer dat klaagster zich beroepend op het bestaan van een behandelrelatie met verweerster, thans ten tweede male een procedure aanspant, terwijl zij op 27 februari 2007 een overeenkomst voor akkoord heeft getekend, waarin staat dat zij geen behandeling heeft genoten en waarin voorts staat dat zij geen verdere aanspraken zal maken op of procedures zal starten tegen E, hetgeen op zich al tot niet-ontvankelijkheid van haar klacht bij dit college zou moeten leiden.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. X.M.H. Moonen, dr. R.J. Takens en M.W.D. Nijhoff-Huijsse als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012 in aanwezigheid van de secretaris.