ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1729 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1126a
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG1729 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-01-2012 |
Datum publicatie: | 26-01-2012 |
Zaaknummer(s): | 1126a |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog niet ontvankelijk: geen behandelovereenkomst maar opleiding. Vaststellingsovereenkomst. |
Uitspraak: 26 januari 2012
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 februari 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klaagster
tegen:
C
gz-psycholoog
werkzaam en wonende te D
verweerder
gemachtigde: mr. R.H.J.M. Silvertand te Waalwijk
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en een aanvulling daarop
- het verweerschrift en een aanvulling daarop
- de repliek en een aanvulling daarop
- de dupliek en een aanvulling daarop
- de e-mail van klaagster d.d. 25 juli 2011
- de brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 29 juli 2011.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 19 december 2010 behandeld. Partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster is van 20 juni 2002 tot 5 september 2002 onder psychologische begeleiding geweest van een GZ-psychologe met het doel haar arbeidsgeschiktheid te vergroten door vermindering van haar faalangst.
Verweerder drijft samen met een collega een onderneming genaamd E, thans bestaande uit twee gescheiden bedrijven: E Groep en F. Het eerste bedrijf verleent eerstelijns psychologische hulp, het tweede verzorgt trainingen en verleent diensten op het vlak van coaching, waarbij gebruik wordt gemaakt van neuro linguïstisch programmeren.
In 2003 heeft klaagster zich gewend tot een vestiging elders van E. Klaagster is vervolgens in contact gebracht met de vestiging van verweerder en zijn collega. Vanaf 5 mei 2004 hebben klaagster en verweerder c.q. de collega van verweerder gecorrespondeerd over het volgen van een opleiding en de financiële aspecten daarvan.
Voor klaagster is een Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) opgesteld met onder andere geformuleerde leerdoelen en literatuurlijsten. Van mei 2004 tot en met mei 2006 heeft er een relatie bestaan tussen klaagster en E. In 2006 heeft klaagster geklaagd over het feit dat niemand van E haar op haar stageadres begeleidde. Klaagster heeft op 6 september 2006 verzocht om toezending van haar medisch dossier.
Op 3 april 2007 is er tussen klaagster en de collega van verweerder voor E een overeenkomst tot stand gekomen, waarin onder andere is afgesproken: “De relatie tussen E en u zal per direct beëindigd zijn en u zult geen verdere aanspraken maken op of procedures starten tegen E”.
Het in die overeenkomst genoemde bedrag van € 4.600,-- is aan klaagster betaald.
Klaagster heeft vervolgens een klacht ingediend bij het Nederlands Instituut voor Psychologie (NIP). Daarop is op 14 april 2010 beslist. Verweerder is in hoger beroep gegaan. Het College van Beroep van het NIP heeft op 4 maart 2011 de beslissing van het College van Toezicht bevestigd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster stelt dat in de periode mei 2004 tot en met mei 2006 sprake is geweest van een behandeling door verweerder en zijn collega oftewel E.
Klaagster verwijt verweerder - onder verwijzing naar de uitspraak van het College van Toezicht van het NIP - dat hij tezamen met zijn collega zonder haar toestemming over haar en haar klachten heeft gesproken met de ouders en de zus van klaagster.
Verweerder en zijn collega hebben tegen haar ouders en haar zus verteld dat klaagster niets zou mankeren en vooral aan het werk moest gaan om van haar faalangst af te komen. Klaagsters zus heeft die mening overgenomen. Klaagster is weer aan het werk gegaan en is volledig ingestort en voor 100% afgekeurd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt voorop dat er geen sprake is geweest van een behandelrelatie tussen klaagster en verweerder dan wel zijn collega.
In 2003 heeft klaagster zich voor een NLP opleiding gemeld bij een zelfstandige E vestiging in G. Omdat klaagster geen therapie wenste maar een NLP opleiding wilde volgen, is zij verwezen naar de E opleidingenafdeling. Uit de overgelegde mailwisselingen met klaagster is duidelijk te lezen dat klaagster zich bij E heeft gemeld voor een NLP opleiding en deze ook bewust heeft ingekocht. Verweerder heeft de intake met klaagster gedaan.
Klaagster heeft E (zie de overgelegde mails) vervolgens onder druk gezet om haar opleiding vergoed te krijgen, waardoor zijdens E is meegewerkt aan een onjuiste en onterechte declaratiewijze bij de zorgverzekeraar zonder dat er sprake was van een gezondheidspsychologische setting. In 2004 waren de verschillende activiteiten van E nog niet ondergebracht in twee aparte ondernemingen. De NLP opleidingen vonden plaats in trainingsfaciliteiten en onderwijssettingen. Tijdens de opleiding heeft klaagster geen enkele klacht geuit met betrekking tot haar verwachtingen van de opleiding. Pas tegen het einde van de opleiding was er een klacht over het niet begeleid worden op haar stageplaats. De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen tussen partijen, waarbij klaagster is bijgestaan door een advocaat. Klaagster heeft ruim de tijd gehad de concept overeenkomst te (laten) bestuderen en heeft ook wijzigingen voorgesteld. De uiteindelijke versie is door haar op 3 april 2007 ondertekend, waarna zij de overeenkomst op 10 april 2007 aan verweerster heeft doen toekomen.
Ondanks de in de overeenkomst opgenomen afspraak dat klaagster geen procedures zou beginnen, heeft klaagster een klacht bij het NIP ingediend en heeft zij niet alleen de onderhavige klacht ingediend, maar is zij ook een civiele procedure gestart tegen verweerder en zijn collega. Al jarenlang onderneemt klaagster een kruistocht tegen verweerder en zijn collega met geen ander doel hun carrière en onderneming te ruïneren. Verweerder is van mening dat klaagster afstand van recht heeft gedaan althans haar recht heeft verwerkt om te klagen. Bovendien mocht verweerder er gelet op de vaststellingsovereenkomst d.d. 3 april 2007 op vertrouwen dat tegen hem geen klacht meer zou worden ingediend. Verweerder verwijst naar een uitspraak van dit college d.d. 22 maart 2007.
Verweerder heeft voorts betoogd dat het klaagschrift niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De klacht gaat hoofdzakelijk over het handelen van de zus van klaagster. Klaagster heeft de klacht naar verweerder toe niet voldoende gespecificeerd.
Verweerder erkent dat de zus en de ouders van klaagster een keer bij E zijn geweest, maar hij betwist dat hij met hen over klaagster en haar klachten heeft gesproken. Slechts in algemene zin is over klaagster gesproken in het kader van de opleiding. Dit gebeurde niet achter de rug van klaagster om.
Verweerder heeft tenslotte de uitspraken van het College van Toezicht en het College van Beroep van het NIP becommentarieerd.
5. De overwegingen van het college
Allereerst dient te worden beoordeeld of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
Verweerder heeft in dat kader opgeworpen dat te dezen geen sprake was van een behandelovereenkomst, zodat verweerder niet valt onder de in artikel 47 van de Wet BIG genoemde categorie.
Verweerder heeft ter adstructie gewezen op de inhoud van de overgelegde producties.
Het college is van oordeel dat uit de door verweerder overgelegde producties (met name de producties 1,2,4,8,11 en 12), alsook de motivatiebrieven om tot de opleiding te worden toegelaten alsmede uit de mailwisseling met verweerder en diens collega van mei, juli en augustus 2004 en de mailwisseling van februari 2005 niet alleen blijkt dat er sprake was van een door klaagster gewenste opleiding NLP, maar ook dat het haar nou juist niet ging om een behandeling, maar om een opleiding. Dat verweerder deze opleiding als GZ-psycholoog faciliteerde maakt hem naar het oordeel van het college nog niet behandelaar in de zin dat hij voor wat betreft de opleiding onder de Wet BIG valt.
Op grond daarvan is het college van oordeel dat de klacht niet ontvankelijk is.
Dat klaagster zich achteraf in 2006/2007 om een niet door haar aangeduide reden op het standpunt stelde dat er wel sprake was geweest van een behandeling, doet daaraan niet af.
Het bevreemdt het college zeer dat klaagster zich beroepend op het bestaan van een behandelrelatie met verweerder, thans ten tweede male een procedure aanspant, terwijl zij op 27 februari 2007 een overeenkomst voor akkoord heeft getekend, waarin staat dat zij geen behandeling heeft genoten en waarin voorts staat dat zij geen verdere aanspraken zal maken op of procedures zal starten tegen E, hetgeen op zich al tot niet-ontvankelijkheid van haar klacht bij dit college zou moeten leiden.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. X.M.H. Moonen, dr. R.J. Takens en M.W.D. Nijhoff-Huijsse als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012 in aanwezigheid van de secretaris.