ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2674 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/115
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2674 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2012 |
Datum publicatie: | 05-03-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/115 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | 12/115: Klaagster verwijt haar huisarts schending van het medisch beroepsgeheim door informatie over klaagster te verstrekken aan de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van een onderzoek naar klaagsters minderjarige kinderen. Deze informatie is door klaagsters ex-echtgenoot gebruikt in de procedure over de voogdij. Voorts verwijt klaagster de huisarts dat hij haar onvoldoende serieus heeft genomen toen zij op het spreekuur kwam na een aanranding. Afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 maart 2012 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
huisarts,
wonende en werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. L. Fedder, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlage;
- de repliek;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van klaagster van 31 december 2012, binnengekomen op 4 januari 2013.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 8 januari 2013 behandeld. Verweerder was aanwezig. Hij werd bijgestaan door mr. Fedder voornoemd. Klaagster was bij de behandeling ter terechtzitting niet aanwezig.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1 Klaagster is van 13 oktober 2008 tot 10 december 2008 vrijwillig opgenomen geweest in de D te E, een instelling voor de geestelijke gezondheidszorg en onderdeel van de F..
2.2 In 2009 is klaagster met haar ex-echtgenoot verwikkeld geraakt in een echtscheidingsprocedure. Ook over de omgang met de twee minderjarige kinderen zijn procedures gevoerd.
2.3 In de periode van 19 april 2010 tot 24 juni 2010 is klaagster wegens psychische problematiek opnieuw in de D onder behandeling geweest. In de ontslagbrief van 24 juni 2010 van G van F (mede gezien door psychiater H) is enige informatie over de behandeling van klaagster opgenomen.
2.4 In mei 2010 heeft klaagster zich als patiënt ingeschreven in de praktijk van verweerder. Het medisch dossier is via klaagsters vorige huisarts aan verweerder overgedragen.
2.5 Op 20 juli 2011 heeft een raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming te I verweerder gebeld en hem gevraagd om informatie over klaagster, in verband met beschermingsonderzoek naar de kinderen van klaagster. In dit gesprek heeft verweerder – alvorens informatie te verstrekken – de raadsonderzoeker verzocht hem een door klaagster ondertekende toestemmingsverklaring te sturen. Diezelfde middag heeft de raadsonderzoeker de toestemmingsverklaring van 12 juli 2011 aan verweerder gefaxt. Op deze verklaring staat ondermeer vermeld:
" Informanten
- School J, K B
- School L, M
- D
- Huisarts
- GGD-arts"
2.6 Later die dag, op 20 juli 2011, heeft verweerder telefonisch aan de raadsonderzoeker desgevraagd informatie (inclusief de hiervoor genoemde ontslagbrief van 24 juni 2010) over klaagster verstrekt.
2.7 Op 29 juli 2011 heeft de raadsonderzoeker een rapport uitgebracht. Dit rapport houdt ondermeer in:
" Bron: huisarts moeder, C
Om meer zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van J en L is C als informant benaderd.
Moeder is sinds mei 2010 in de praktijk van C. De kinderen zijn niet bij C in de praktijk. Hij kent de kinderen niet en de opvoedingssituatie niet. Moeder heeft de huisarts vertelt dat ze een borderline beeld heeft. De reden van het ontslag van haar opname is volgens moeder omdat ze anders de kinderen zou verliezen. C omschrijft moeder als een drukke vrouw; overdreven, doet in alles te veel. Zoekt moeilijkheden op en krijgt ze, bijvoorbeeld op seksueel gebied. Moeder zou in juni betrokken zijn geweest bij een poging tot aanranding van een buurtbewoner. C weet niet of dit waar is."
Voorts is (een gedeelte van) de ontslagbrief van 24 juni 2010 opgenomen.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht bestaat uit twee onderdelen (het eerste klachtonderdeel is toegevoegd bij repliek):
1: De wijze van afhandeling melding aanranding (in mei 2011) ten tijde van een consult op 17 juni 2011;
2: Het schenden van het beroepsgeheim door verweerder door zonder toestemming van klaagster vertrouwelijke informatie aan derden te verstekken.
Verweerder heeft zonder haar toestemming informatie over haar verblijf bij de D – hiervoor weergegeven onder 2.1 en 2.3 - aan de Raad voor de Kinderbescherming verstrekt. Hierdoor is zij emotioneel gedupeerd (haar zoon woont grotendeels bij zijn vader, haar ex-echtgenoot) en ook financieel (verlies eenoudertoeslag).
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 7:457 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mag een hulpverlener geen inlichtingen of inzage in of afschrift van gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt aan derden zonder toestemming van de patiënt verstrekken.
5.2 Verweerder heeft juist gehandeld door, na het telefonische verzoek van de raadsonderzoeker op 20 juli 2011, eerst te vragen of er toestemming door klaagster was gegeven voor het verstrekken van informatie over haar. De aan hem per fax gezonden “toestemmingsverklaring” van 12 juli 2011 vermeldt in voorgedrukte vorm vijf namen van informanten, waaronder die van verweerder en waarvan één informant is doorgestreept, namelijk de D.
De vraag is of verweerder hieruit had moeten afleiden dat hij (dus) geen informatie over klaagsters behandeling bij de D had mogen geven. Naar het oordeel van het college dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord.
5.3 Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat hij bij de beantwoording van de vragen van de raadsonderzoeker gebruik heeft gemaakt van gegevens, die hij uit zijn eigen contacten met klaagster had verkregen alsmede de medische gegevens uit het dossier dat via klaagsters vorige huisarts aan hem is overgedragen, zoals de ontslagbrief van de F. Verweerder, die arts is en geen jurist, kan niet tuchtrechtelijk verweten worden dat klaagster in de toestemmingsverklaring bedoelde uit te drukken dat er in het geheel geen informatie over haar behandeling bij de D aan de raadsonderzoeker bekend mocht worden gemaakt. Verweerder heeft voorts onweersproken aangevoerd dat de raadsonderzoeker niet gerept heeft over een weigering van klaagsters zijde om informatie over haar verblijf in de D te verstrekken.
De toestemmingsverklaring geeft verweerder als huisarts de bevoegdheid om hem bekende informatie over klaagster, afkomstig uit haar medisch dossier, aan de raadsonderzoeker te geven. Er was voor verweerder dan ook geen reden om naar aanleiding van het verzoek van de raadsonderzoeker en gezien het toestemmingformulier, contact met klaagster op te nemen om één en ander nogmaals te verifiëren. Verweerder heeft dan ook niet gehandeld in strijd met het voorschrift van art. 7:457 lid 1 BW. Van een tuchtrechtelijke schending van het beroepsgeheim is derhalve geen sprake. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.
5.4 Het eerste klachtonderdeel is eveneens ongegrond. Verweerder heeft bij dupliek (onder nrs. 8-9) zijn visie gegeven over hetgeen tijdens het consult van 17 juni 2011 is voorgevallen. Het college kan uit de verklaringen van klaagster en verweerder afleiden dat zij kennelijk van mening verschillen over hetgeen over en weer is gezegd over de aanranding. In dit soort gevallen kan het college niet vaststellen wiens versie “de juiste” is, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 8 januari 2013 door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
dr. R.W. Koster en J.C. van der Molen, leden-arts,
mr. P. Tanja, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 maart 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. P. Tanja, secretaris