ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2508 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/414

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2508
Datum uitspraak: 18-12-2012
Datum publicatie: 18-12-2012
Zaaknummer(s): 2011/414
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater schending van haar beroepsgeheim doordat zij zonder zijn toestemming en medeweten, op verzoek van het AMK, een rapportage heeft uitgebracht met onjuiste en subjectieve mededelingen betreffende de gezinssituatie van zijn dochter. Berisping.

0REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 september 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

psychiater,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde prof. mr. J.H. Hubben, advocaat te Arnhem.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- het aanvullend verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief van klager met de bijlage, binnengekomen op 11 juni 2012;

- het proces-verbaal van het op 12 juni 2012 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de brief van de advocaat van verweerster met de bijlage, binnengekomen op 6 augustus 2012;

- de brief van de advocaat van verweerster met de bijlage, binnengekomen op 24 augustus 2012;

- de brief van de advocaat van verweerster met de bijlage, binnengekomen op 9 oktober 2012;

- de brief van klager met de bijlage, binnengekomen op 9 oktober 2012;

- de brief van de advocaat van verweerster met de bijlage, binnengekomen op 9 oktober 2012.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door prof. mr. Hubben voornoemd, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het college zijn overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager, geboren op 23 juli 1946, is de vader van E, geboren op 11 januari 2002. De moeder van E en klager zijn sinds 2003 gescheiden. De moeder kwam sinds 2003 onder behandeling te staan van verweerster. In begin 2003 heeft klager in het kader van deze behandeling enkele gesprekken gehad met verweerster.

2.2 In maart 2011 ontving verweerster van het Advies Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een mondeling verzoek tot informatieverstrekking in het kader van een onderzoek naar de situatie van E. Omdat verweerster alleen wilde reageren op een schriftelijk verzoek, ontving zij op 28 maart 2011 een e-mail van F, gedragswetenschapper van het AMK G, om negen specifieke vragen te beantwoorden. Verweerster heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en op 5 mei 2011 haar reactie bij het AMK ingediend. In deze reactie heeft verweerster zich onder meer uitgelaten over de relatie tussen vader en E. Voor zover van belang staat in het verslag het volgende: “Uit iedere tekst is duidelijk dat de vader vanaf het prilste moment onverkort gaat voor de toewijzing van E aan hem (en zijn nieuwe partner). Verder dat hij geen gelegenheid voorbij laat gaan om de moeder te diskwalificeren. (…) vader brengt E nadrukkelijk in loyaliteitsproblemen, door alles wat hij op de moeder heeft aan te merken ook met E te bespreken. (…) Vader heeft maar één belang: condities te proberen te verwezenlijken waardoor hij E aan zich kan binden. Verbeteren van de onderlinge relatie tussen vader en moeder in het belang van E is daar volledig aan ondergeschikt.(…) Beide ouders zijn gevoelig voor signalen van E. Alleen vader gebruikt de signalen om te laten weten dat moeder het niet goed doet .”

Wat de toestemming voor informatieverstrekking betreft schreef verweerster bovenaan haar verslag het volgende: “U liet mij weten dat H U toestemming heeft gegeven om bij mij informatie te vragen. Ten aanzien van A heeft U dat niet vermeld. Mogelijk heeft hij dat niet ter sprake gebracht in het gesprek, dat U met hem heeft gehad of heeft hij anderszins toestemming geweigerd. Gaarne ontvang ik daar nog meer duidelijkheid over.

2.3 De reactie van verweerster is vervolgens opgenomen in het rapport van het AMK, dat medio augustus 2011 door klager is ontvangen. Het rapport van het AMK is door het AMK in september 2011 doorgestuurd naar de Raad voor de Kinderbescherming en naar Bureau Jeugdzorg. Inmiddels is E onder toezicht gesteld.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

- inlichtingen over klager aan het AMK heeft verstrekt zonder dat klager daarvoor toestemming heeft gegeven;

- inlichtingen heeft verstrekt die onvoldoende waren geverifieerd op juistheid en niet nodig waren voor het onderzoek;

- niet heeft meegewerkt aan het indienen van een klacht bij de klachtencommissie .

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college stelt voorop dat alleen A als klager wordt aangemerkt. Het klaagschrift is immers louter door hem ondertekend. Klager heeft een rechtstreeks belang bij het indienen van de klacht gezien de omstandigheid dat de mededelingen van verweerster aan het AMK zijn persoon betreffen.

5.2 De kern van het verwijt aan verweerster betreft de inlichtingenverstrekking aan het AMK zonder dat klager daarvoor toestemming had verleend en de uitblijvende verificatie van haar mededelingen over klager. Het college stelt in verband hiermee het volgende voorop. Uit de wet, meer specifiek artikel 7:457 BW, volgt dat aan anderen geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van medische bescheiden worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt - of bij een minderjarige zoals in dit geval - diens wettelijk vertegenwoordigers. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De geheimhoudingsplicht van de arts/psychiater staat aldus voorop en evenzeer de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bij informatieverstrekking gemoeide personen. Op de hoofdregel kan echter een uitzondering worden gemaakt, indien dit noodzakelijk is om een belang te dienen dat zwaarder weegt dan het belang van de geheim­houding en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander. Een voorbeeld van zo een zwaarwegend belang is het geval waarin het belang van een minderjarige vergt dat onmiddellijk tot actie wordt overgegaan, terwijl er geen andere, minder ingrijpende middelen zijn om dit doel te bereiken. Een en ander is uitgewerkt in artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg. Dit artikel bepaalt, zakelijk weergegeven, dat een arts/psychiater ‑ ook zonder toestemming van de degene die het betreft ‑ inlichtingen kan verstrekken aan het AMK, ‘indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.’ Aldus is doorbreking van het beroepsgeheim en een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander beperkt tot situaties waarin kindermishandeling aan de orde is of een redelijk vermoeden daartoe. Bovendien moet de arts/psychiater zich ervan vergewissen of inlichtingen­verstrekking in de voorliggende kwestie ‘noodzakelijk’ is. Zo zal duidelijk moeten worden dat de informatie niet langs andere weg kan worden verkregen en dient de doorbreking van het beroepsgeheim zoveel mogelijk te worden beperkt tot feitelijke relevante informatie. Is echter aan deze vereisten voldaan, dan prevaleert het belang van het kind boven het belang dat met de geheimhouding gemoeid is en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene die bij het onderzoek door het AMK zijn betrokken.

Teneinde de arts/psychiater handvatten te bieden ter beoordeling van de noodzaak zijn beroepsgeheim te doorbreken, is in december 2009 het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: het Basismodel) opgesteld. Deze code borduurt voort op de Meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst van september 2008 (hierna: KNMG meldcode 2008). Voorts is om diezelfde reden door de Rijksoverheid in oktober 2009 de Wegwijzer huiselijk geweld, kindermishandeling en beroepsgeheim (hierna: de Wegwijzer) opgesteld. Voor specifiek de psychiater is door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in december 2009 de Richtlijn Familiaal huislijk geweld bij kinderen en volwassen opgesteld (hierna: Richtlijn 2009). Ook in de KNMG meldcode 2008, het Basismodel, de Wegwijzer en de Richtlijn 2009 wordt gewag gemaakt van het feit dat het beroepsgeheim van de arts/psychiater voorop staat. Bij het verstrekken van gegevens aan een ander - waaronder ook het AMK - geldt dan ook als hoofdregel dat de arts/psychiater zich inspant om toestemming voor gegevensverstrekking te verkrijgen van degene op wie de gegevensverstrekking betrekking heeft. Wordt de toestemming door deze persoon geweigerd, dan zal de arts/psychiater zorgvuldig moeten afwegen of het belang dat met het doorbreken van de geheimhoudingsplicht en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gediend, zwaarder moet wegen dan het belang dat is gediend bij het in acht nemen van de geheimhoudingsplicht en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon. Het verstrekken van gegevens aan het AMK moet de arts/psychiater kunnen motiveren, ook achteraf. Om die reden zal uit het medisch dossier moeten blijken welke afweging de arts/psychiater heeft gemaakt en wat hem tot zijn beslissing heeft gebracht. Tot slot geschiedt informatieverstrekking bij voorkeur schriftelijk. Overigens merkt het college op dat de KNMG meldcode 2008, het Basismodel en de Wegwijzer meer ruimte laten voor verstrekking van gegevens dan artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg dat doet. In het bijzonder blijkt daaruit niet onomwonden de eis van noodzakelijkheid tot verstrekking. Toetsend aan deze maatstaf overweegt het college als volgt.

5.3 Gezien voormelde hoofdregel en de mogelijkheden van doorbreking van het beroepsgeheim en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dient ten eerste te worden beoordeeld of klager toestemming heeft verleend voor informatieverstrekking aan het AMK. De verklaring van verweerster zag immers (mede) op zijn persoon en verstrekking van gegevens over hem maakt in beginsel inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Klager heeft aan zijn klacht ten grondslag gelegd dat hij geen toestemming had gegeven voor de verstrekking van gegevens aan het AMK. Verweerster heeft dit niet weersproken, doch ter zitting aangevoerd dat zij van die toestemming mocht uitgaan, gezien de verwarrende verklaringen van het AMK daarover. Het college volgt verweerster daarin niet. Opgemerkt wordt dat verweerster bovenaan haar verklaring van 5 mei 2011 schrijft dat de toestemming van klager niet vermeld is, zij kennelijk rekening houdt met een mogelijke weigering en om die reden het AMK uitdrukkelijk om een antwoord verzoekt. Hieruit wordt afgeleid dat verweerster op dat moment geen zekerheid had over de toestemming. In zo een situatie had dan ook van verweerster mogen worden gevergd dat zij het antwoord van het AMK had afgewacht of - bij uitblijvende reactie - kort na haar verzoek nogmaals om een antwoord had gevraagd. Een alternatief was voorts om bij klager na te vragen of hij toestemming had verleend en zo ja, tot welke omvang. Vast staat dat ook deze nadrukkelijke verificatie bij klager achterwege is gebleven. Dat zij in verband met ‘haar zorgplicht voor moeder’ moest kiezen, zoals ter zitting nog is betoogd, is rechtens onjuist.

Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat niet is komen vast te staan dat is voldaan aan het wettelijke toestemmingsvereiste. Daar doet overigens niet aan af dat het onzorgvuldig van het AMK is geweest om niet te reageren op het verzoek van verweerster, waarvoor het overigens zijn excuses heeft aangeboden. Gezien de uitblijvende toestemming zal hieronder worden beoordeeld of verweerster desondanks in dit geval tot het verstrekken van inlichtingen gerechtigd was.

5.4 Niet in geschil is dat er sprake was van een (niet op zich staande) melding aan het AMK. Verweerster werd in maart 2011 telefonisch benaderd en op haar verzoek - wat overigens zeer correct is - nogmaals schriftelijk op 28 maart 2011. Niet is gebleken dat op dat moment sprake was van een acute situatie die een onmiddellijke verklaring vereiste, zo getuige ook het feit dat verweerster eerst op 5 mei 2011 de verklaring heeft afgelegd. Onduidelijk is voorts of verweerster concrete aanwijzingen had van daadwerkelijke kindermishandeling; dit bleek in ieder geval niet uit de melding zelf (om privacyredenen werd de inhoud van de melding niet gedeeld). Onder deze omstandigheden had verweerster zich terughoudend moeten opstellen en zich dienen te beraden of de noodzaak bestond om een uitzondering te maken op haar geheimhoudingsplicht waarmee zij, zo mag worden aangenomen, de persoonlijke levenssfeer van klager zou gaan schaden. Hoewel het college er begrip voor heeft dat verweerster hulp wil bieden bij een onderzoek naar de situatie van een kind, ontslaat dit verweerster niet van de verplichting om zorgvuldig haar eigen afweging te maken en (bijvoorbeeld) te onderzoeken - hier was in dit geval tijd voor - of er andere mogelijkheden waren om deze hulp te verlenen en/of toestemming te verkrijgen. De enkele omstandigheid dat het AMK om inlichtingen vraagt, vormt geen vrijbrief voor het achterwege laten van deze eigen afweging door verweerster. Die eigen afweging en nader onderzoek nu heeft verweerster nagelaten. De noodzaak tot het verstrekken van informatie aan het AMK is, kortom, niet gebleken.

5.5 Daar komt bij dat, zo verweerster wel op goede gronden de verklaring zou hebben afgelegd, van verweerster mocht worden verlangd dat zij zich op een objectieve en deskundige wijze had uitgelaten over de relatie tussen E en klager. Verweerster heeft er thans voor gekozen een verklaring af te leggen die gebaseerd is op haar interpretatie van brieven, een dagboek en e-mails. Gezien het feit dat zij geen contact had met klager, maar wel een behandelrelatie had met moeder, had verweerster zich er bewust van moeten zijn dat zij mogelijk subjectieve signalen ontving en zich moeten beperken tot een zakelijke verklaring in reactie op de vragen van het AMK. De gekozen bewoordingen (zie citaat in rechtsoverweging 2.2) getuigen daar echter niet van.

5.6 Wat de klacht ten aanzien van het verzoek om inlichtingen over de mogelijkheid tot het indienen van klacht betreft, wordt geoordeeld dat het op de weg van verweerster had gelegen om klager in ieder geval een reactie te geven. Onderdeel van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg is immers klagers in staat te stellen handelingen en gedrag van de beroepsbeoefenaar te laten toetsen. Het moge zo zijn dat verweerster eerst nog wilde uitzoeken hoe de klachtenregeling luidde, maar dat ontslaat haar niet van haar plicht om te reageren naar klager. De veronderstelling dat de klachtencommissie wel contact zou opnemen met klager is geen reden om vervolgens iedere reactie achterwege te laten.

5.7 De slotsom is dan ook dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47, eerste lid,onder a en b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. Wat betreft de oplegging van een maatregel acht het college een berisping passend en geboden. Hierbij heeft het college laten meewegen dat verweerster eerder een maatregel is opgelegd vanwege - kort gezegd - het onvoldoende inachtnemen van professionele distantie, dat ook in de onderhavige kwestie een rol lijkt te spelen, en voorts dat verweerster ter zitting desgevraagd geen blijk heeft gegeven van een kritische blik ten opzichte van haar eigen handelen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerster.

Aldus gewezen op 23 oktober 2012 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

L.M. Gualthérie van Weezel, A.J. Goverde en W.J.W. Bos, leden-arts,

mr. R.P. Wijne, lid-jurist,

mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 18 december 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. E.A. Messer, voorzitter

w.g. J.W. Rouwendal, secretaris