ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2443 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/025P

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2443
Datum uitspraak: 27-11-2012
Datum publicatie: 27-11-2012
Zaaknummer(s): 2012/025P
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychotherapeut dat zij onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door zonder zijn toestemming een rapport over zijn minderjarige dochter op te stellen, welk rapport is gebruikt in een gerechtelijke procedure. Gegrond. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 januari 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r;

tegen

C,

psychotherapeut,

wonende en werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de brief van verweerster d.d. 25 april 2012;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van verweerster d.d. 14 september 2012.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2012 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd vergezeld door haar partner.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1     Klager is de vader van een minderjarige dochter. De relatie tussen klager en de moeder van zijn dochter is verbroken.

2.2     Klager en zijn voormalige echtgenote zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure ter zake van de omgangsregeling met hun minderjarige dochter.

2.3     De gewezen echtgenote van klager heeft verweerster verzocht de minderjarige dochter onder behandeling te nemen. Verweerster is met de behandeling aangevangen. Zij heeft driemaal vergeefs telefonisch contact gezocht met klager, waarbij zij eenmaal een bericht op diens voicemail heeft ingesproken.

2.5     Op 21 september 2011 heeft verweerster aan de gewezen echtgenote van klager een rapportage gezonden waarin onder meer de volgende passage voorkomt:

“Concluderend ben ik van mening dat de behandeling, zoals deze nu plaatsvindt, voortgezet moet worden en dat in dat kader de bestaande verdeling van verblijf bij de ouders ongewijzigd dient te blijven”.

2.6     Klager heeft verweerster er vervolgens telefonisch en per e-mail op gewezen dat hij niet met de behandeling heeft ingestemd en het ongewenst acht dat haar rapportages door zijn voormalige echtgenote ingebracht worden in de procedure ter zake van de omgangsregeling. Klager heeft verweerster verzocht hem te garanderen dat haar conclusies, welke hij aanvechtbaar acht omdat hij zelf niet bij de behandeling betrokken is, niet door zijn voormalige echtgenote in de hiervoor bedoelde procedure zullen worden gebruikt. Verweerster heeft klager in reactie hierop doen weten dat zij rapporteert aan zijn voormalig echtgenote en dat het gebruik dat vervolgens van die rapportage wordt gemaakt buiten haar verantwoordelijkheid valt.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.      zonder toestemming van klager diens minderjarige dochter onder behandeling heeft genomen;

2.      in haar rapportages aan de voormalige echtgenote van klager conclusies trekt over de gewenste vorm van de omgangsregeling.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1     Verweerster voert wat betreft het eerste klachtonderdeel aan dat zij driemaal heeft geprobeerd telefonisch contact te krijgen met klager. Bij één van die pogingen heeft zij een bericht ingesproken op het antwoordapparaat van klager. Deze heeft haar evenwel niet teruggebeld. Verder heeft zij klager via diens voormalig echtgenote verzocht deel te nemen aan de begeleiding, waar hij niet op ingegaan is. Verweerster voert verder aan dat zij de behandeling in het belang van de minderjarige acht.

5.2     Het college stelt vast dat voor een behandeling van een minderjarige, uitgezonderd het  zich hier niet voordoende geval van een noodsituatie, de toestemming van beide (met het gezag belaste) ouders noodzakelijk is. Ingeval één van de ouders zich tot een hulpverlener wendt, dient deze hulpverlener zich ervan te vergewissen dat ook de andere ouder instemt met de behandeling.

5.3     In het onderhavig geval heeft verweerster onvoldoende gedaan om zich ervan te vergewissen dat ook klager met de behandeling instemde. Het driemaal proberen klager te bellen, waarbij slechts eenmaal een bericht op het antwoordapparaat is ingesproken, kan niet als een reële poging hiertoe worden beschouwd. Verweerster had zich naar het oordeel van het college hierin actiever op moeten stellen. Dit temeer nu de nu de uitnodiging om aan de behandeling deel te nemen in eerste instantie alleen is gedaan via de voormalige echtgenote en later slechts via enige telefonische pogingen. Verweerster had zich niet mogen beperken tot de door haar ondernomen pogingen om contact te krijgen. Het eerste klachtonderdeel is daarom gegrond.

5.4     Wat betreft het tweede klachtonderdeel voert verweerster aan dat haar rapportages ook voor klager bestemd waren en dat zij ervan uitging dat deze, via zijn voormalige echtgenote, ook bij hem terecht zouden komen. De rapportages waren ook alleen voor de beide ouders bedoeld, aldus verweerster. Verder voert verweerster aan dat zij zich bij het opstellen van de rapportages uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de minderjarige.

5.5     Het college is van oordeel dat een hulpverlener zich in zijn rapportages dient te beperken tot het weergeven van feiten en de daarop gebaseerde diagnose. In dit geval heeft verweerster die grenzen overschreden door in haar rapportage van 21 september 2011 ook een advies ter zake van de omgangsregeling te vermelden. Dit advies is bovendien tot stand gekomen zonder dat verweerster contact heeft gehad met klager. Deze feiten vormen ieder op zichzelf reeds een ernstige tekortkoming. Dat de rapportage, zoals verweerster stelt, ook bestemd was voor klager, doet daaraan niet af. Tijdens de behandeling van de zaak heeft verweerster echter geen blijk gegeven in te zien haar gedrag als tekortkoming te beschouwen.

5.6     Verder is het college van oordeel dat verweerster rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de voormalige echtgenote van klager het advies zou gaan gebruiken in de procedure waarin zij met klager verwikkeld was. Verweerster was er immers mee bekend dat er sprake was van een procedure ter zake de omgangsregeling. Dat in zo’n situatie gebruik gemaakt wordt van een rapport waarin steun gevonden wordt voor het eigen standpunt moet als redelijkerwijs voorzienbaar worden beschouwd.  Dat zij zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven valt verweerster daarom eveneens verwijten.

5.7     De conclusie van het voorgaande is dat beide onderdelen van de klacht gegrond zijn. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

5.8.   Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing na onherroepelijk worden op na te melden wijze worden bekend gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerster en bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Psychotherapie ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 2 oktober 2012 door:

mr. J.S. W. Holtrop, voorzitter,

drs. L.J.J.M. Geertjens,. drs. L. de Nobel en dr. R.J. Takens, leden-beroepsgenoot,

mr. Q.R.M. Falger, lid-jurist,

mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 november 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.SW. Holtrop, voorzitter

w.g. J.W. Rouwendal, secretaris