ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2412 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/384T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2412
Datum uitspraak: 13-11-2012
Datum publicatie: 13-11-2012
Zaaknummer(s): 2011/384T
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in de zorg jegens klaagster tekort geschoten is onder meer omdat zij op onjuiste wijze heeft gedeclareerd. Gegrond. Doorhaling.

 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 september 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde drs. J.H.M. Verhoeff-Vinkenburg,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D,

thans werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. B.J. Mekkelholt, advocaat te Den Helder.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     een brief van (de gemachtigde van) klager d.d. 24 augustus 2012 met een bijlage;

-                     brieven van (de gemachtigde van) verweerster d.d. 30 augustus 2012, met bijlagen, d.d. 3 september 2012 en 18 september 2012;

-                     een verslag van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van 31 oktober 2011 betreffende een inspectiebezoek aan de praktijk van verweerster te E.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Klager was aanwezig en werd bijgestaan door drs. Verhoeff-Vinkenburg. Verweerster was met bericht afwezig en werd vertegenwoordigd door F en G, tandartsassistenten van verweerster.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager kwam op 3 februari 2010 voor een periodieke controle bij tandarts H te I, waarbij 2 Bite-Wing röntgenfoto's worden gemaakt. H constateerde een caviteit distaal aan het element 36, en stuurde klager voor behandeling door naar verweerster omdat hij daar eerder terecht kon.

2.2 Klager is vervolgens op 25 februari 2010 behandeld door verweerster. Anders dan tandarts H constateerde verweerster een caviteit aan element 27, die zij behandelde. Verder stelde verweerster bruxisme in de nachtelijke uren vast en schreef zij een occlusale beetplaat voor. Ook constateerde zij nog drie caviteiten, onder andere aan element 36. Deze elementen, dus ook element 36, bleven op dat moment onbehandeld.

2.3 Op 19 mei 2011 is klager naar tandarts J gegaan, vanwege acute pijnklachten aan element 36. Op de röntgenfoto is een grote caviteit zichtbaar aan de distale zijde. De caviteit maakte een wortelkanaalbehandeling noodzakelijk.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

1.                  verweerster element 27 opnieuw onnodig heeft behandeld;.

2.                  verweerster element 36 ten onrechte niet heeft behandeld;

3.                  de gedeclareerde 3-vlaksvullingen met onderlagen van de elementen 11 en 21 feitelijk 1-vlaksvullingen zijn zonder onderlagen;

4.                  verweerster zonder noodzaak een zogenaamd knarsplaatje heeft voorgeschreven.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Nu verweerster heeft nagelaten de door het college opgevraagde röntgenfoto's van de controle van 3 februari 2010 over te leggen, is het voor het college onmogelijk de noodzaak van herbehandeling van element 27 vast te stellen. Dit heeft tot gevolg dat het college er vanuit moet gaan dat de behandeling van element 27 onnodig is geweest.  Klachtonderdeel 1 is dan ook gegrond.

5.2 Tussen partijen staat vast dat de opdracht van tandarts H aan verweerster inhield het behandelen van de caviteit in element 36 en dat dit niet is gebeurd. Waarom verweerster er voor heeft gekozen op dat moment andere vullingen aan te brengen dan die in element 36 is het college niet duidelijk geworden. Verder staat vast dat klager niet wist waar de caviteit waarvoor hij werd doorgestuurd zich precies bevond en dus heeft mogen aannemen dat met de behandeling van element 27 de behandeling waarvoor hij bij verweerster kwam, uitgevoerd was. Verweerster heeft aangevoerd dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, omdat tandarts H een vervolgafspraak had moeten maken voor de verdere behandeling, waaronder ook de behandeling van element 36 en hij dat kennelijk niet heeft gedaan. Het college stelt vast dat dit verweer opgaat wanneer tandarts H en de patiënt, in dit geval klager, van de noodzaak van verdere behandeling op de hoogte zouden zijn gebracht. Dat er in enigerlei vorm een terugkoppeling heeft plaatsgevonden naar tandarts H of klager is echter, bij gebreke van een nadere onderbouwing, niet komen vast te staan. Klachtonderdeel 2 is daarmee eveneens gegrond.

5.3. Omtrent klachtonderdeel 3 wordt overwogen als volgt. Door het afbijten en vasthouden van allerhande zaken door klager met zijn voortanden waren hieraan geringe beschadigingen ontstaan. Deze beschadigingen zijn op 25 februari 2010 door verweerster gerepareerd en als 3-vlaksvullingen met onderlagen gedeclareerd. Dat er feitelijk 1-vlaksvullingen zijn aangebracht, zoals door klager gesteld, heeft het college niet kunnen vaststellen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.4. Door verweerster is bij de behandeling op 25 februari 2010 op basis van de beschadigingen aan de twee voortanden vastgesteld dat klager 's nachts leed aan bruxisme en zij heeft hem om die reden een occlusale opbeetplaat (“knarsplaatje”) voorgeschreven. Door klager is aangevoerd dat tandarts H, al vele jaren zijn tandarts, over mogelijk nachtelijk tandenknarsen nooit opmerkingen heeft gemaakt en dit ook niet heeft geconstateerd. Ter zitting heeft klager naar voren gebracht dat hij 's nachts niet knarst met zijn tanden maar dat de beschadigingen aan zijn voortanden alleen zijn ontstaan door deze te gebruiken als “gereedschap'', om iets vast te houden of af te bijten. Door het vele nagelbijten  zijn zijn nagels dermate kort geworden dat hij als alternatief zijn voortanden gebruikt. Het college is van oordeel dat verweerster onvoldoende onderzoek is gedaan naar de oorzaak van de beschadiging aan de voortanden, te meer nu het tandenknarsen noch bij klager noch bij tandarts H bekend was. Verder blijkt uit de declaratie, dat de tandarts de tariefscode voor een eenvoudige beetregistratie gecombineerd heeft met de tariefscode voor een occlusale opbeetplaat, hetgeen niet is toegestaan. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht grotendeels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klager had behoren te betrachten.

Recentelijk is een groot aantal klachten tegen verweerster gegrond verklaard. Deze hebben geleid tot de oplegging van de zwaarste maatregel, te weten doorhaling van verweerster als tandarts in het BIG-register. Gelet hierop is voor oplegging van een aparte maatregel in deze zaak geen plaats.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en stelt vast dat bij uitspraak van dit college van 12 juni 2012 onder nr. 10/335T de doorhaling van verweerster als tandarts in het BIG-register is bevolen.  

Aldus gewezen op 18 september 2012 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

H.C. van Renswoude, H.C. Teune en M.M.L.F. Smulders, leden-tandarts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 13 november 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. E.A. Messer, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris