ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2274 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/056T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2274
Datum uitspraak: 31-07-2012
Datum publicatie: 31-07-2012
Zaaknummer(s): 2011/056T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De klacht houdt in dat de tandarts is tekortgeschoten in de tandheelkundige zorg die klaagster van haar mocht verwachten onder andere door een kroon te plaatsen op een slecht element, met als gevolg dat dit element als verloren moet worden beschouwd. Waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 22 februari 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde, J

tegen

C,

tandarts,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. W.H. Bouman, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het aanvullend klaagschrift

-                     het verweerschrift met de bijlage;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het proces-verbaal van het op 19 april 2012 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek

-                     de reactie op het verzoek om nadere inlichtingen, ontvangen op 19 mei 2012

-                     een drietal brieven van verweerster, ontvangen op respectievelijk 9, 17 en 23 mei 2012;

-                     een brief van mr. A.C. Kool, advocaat te Amsterdam, ontvangen op 22 mei 2012;

-                     de fax van mr. W.H. Bouman, ontvangen op 23 mei 2012;

-                     een brief van mr. A.C. Kool, ontvangen op  29 mei 2012.

Verweerster heeft gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 5 juni 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun hiervoor genoemde gemachtigden. Verder waren aan de zijde van klaagster aanwezig D, E en F.

Voorafgaand aan de behandeling is namens de gemachtigde van klaagster verzocht om een behandeling achter gesloten deuren. Ter terechtzitting heeft de heer J dit verzoek ingetrokken, maar zich het recht voorbehouden om dit verzoek alsnog te doen.

Tevens is verzocht om de brief van mr. Bouman, ontvangen op 23 mei 2012, buiten beschouwing te laten. Ter terechtzitting heeft de heer J dit nader toegelicht. Naar zijn mening ontberen deze stukken relevantie voor de behandeling van de klacht, nu zij betrekking hebben op een civiele procedure tussen zijn praktijk en verweerster.

Mr. Boumans heeft zich verzet tegen toewijzing van het verzoek, naar zijn mening is het stuk noodzakelijk om de context van de klacht toe te kunnen lichten.

Het college heeft na schorsing beslist het stuk wel toe te voegen aan het dossier. Redengevend hiervoor is dat het stuk op de juiste wijze onder de aandacht van het college is gebracht. De vraag naar de relevantie van een stuk komt eerst aan de orde nadat het als processtuk is toegelaten.

Vervolgens heeft klaagster het verzoek om behandeling achter gesloten deuren herhaald, aangezien zij, zeker omdat zij vooraf al door verweerster is benaderd, moeite heeft met de personen die met verweerster meegekomen zijn en in de zaal aanwezig zijn. Mr. Bouman heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.

Het college heeft na schorsing meegedeeld dat het verzoek om behandeling achter gesloten deuren is afgewezen. Uitganspunt is dat tuchtrechtspraak openbaar dient te zijn. De door klaagster aangevoerde redenen leveren geen gewichtige redenen op om van dit uitgangspunt af te wijken.

De heer J heeft vervolgens om aanhouding van de behandeling verzocht, omdat zijn raadsman wegens omstandigheden niet aanwezig kon zijn.

Mr. Bouman heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.

Na schorsing heeft het college besloten het verzoek om aanhouding af te wijzen. Vooraf is de heer J als gemachtigde van klaagster aangemeld. Hij is ook als zodanig aanwezig. Dat hij zich op zijn beurt wenst bij te laten staan door een raadsman, welke niet aanwezig kan zijn, is naar het oordeel van het college onvoldoende reden om de behandeling aan te houden.

Hierna heeft klaagster zelf verzocht om aanhouding omdat zij zich benadeeld voelt nu haar gemachtigde zich niet kan laten bijstaan door diens raadsman. Mr. Bouman heeft zich verzet tegen toewijzing van dit verzoek.

Na schorsing heeft het college besloten ook dit verzoek af te wijzen. Het college heeft overwogen dat dit verzoek om verdaging niet samenhangt met een verhindering van klaagster of haar gemachtigde, maar met de verhindering van mr. Kool, die uitsluitend als raadsman van J zou optreden ten einde hem te adviseren op eventuele formele aspecten van de zaak. Gelet op deze omstandigheden is het college van oordeel dat zwaarder wegende, bij de behandeling van de zaak betrokken, belangen aan uitstel in de weg staan.

De behandeling is vervolgens enige tijd geschorst.

Mr. Bouman en J hebben een toelichting gegeven, mede aan de hand van de ter terechtzitting op het beeldscherm getoonde digitale röntgenfoto’s van het gebit van klager, die gelijk waren aan de bij de stukken gevoegde geprinte versies van die röntgenfoto’s.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster is van 2 december 2002 tot en met 30 juni 2010 als tandarts werkzaam geweest bij G tandartsenpraktijk B.V., die geleid wordt door de tandartsen

D en H. Verweerster heeft in februari 2009 een kroon geplaatst bij klaagster op element 24.

2.2. In januari 2010 heeft verweerster een röntgenfoto van het gebit van klaagster gemaakt en aan klaagster antibiotica voorgeschreven. Dit nadat klaagster te kennen had gegeven pijnklachten te hebben ten aanzien van het element waar de kroon op was geplaatst.

2.3. In mei 2010 heeft verweerster klaagster gezien in het kader van een periodieke controle.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

3.1. Klaagster verwijt verweerster ten eerste dat zij een kroon heeft gezet op een element dat daarvoor niet geschikt was. Dit blijkt volgens klaagster uit het feit dat de opvolgend behandelaar heeft geadviseerd het element te verwijderen.

 3.2. Ten tweede verwijt klaagster verweerster dat zij haar niet adequaat heeft behandeld op het moment dat zij haar pijnklachten ter zake het betreffende element uitte.

4. Het standpunt van verweerster

4.1. Verweerster voert aan dat zij de klachten van klaagster steeds serieus heeft genomen. De kroon is geplaatst omdat een deel van het element was afgebroken en had tot doel verdere breuken te voorkomen.

4.2. Ten aanzien van de pijnklachten voert verweerster aan dat zij een röntgenfoto heeft gemaakt om de oorzaak hiervan te achterhalen. Deze foto bood evenwel geen uitsluitsel. Zij heeft toen antibiotica voorgeschreven en geadviseerd af te wachten of de klachten zouden aanhouden. Tijdens de periodieke controle enkele maanden later heeft klaagster geen klachten meer gemeld. Verder ingrijpen achtte verweerster daarom niet noodzakelijk.

5. De overwegingen van het college

5.1. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van klaagster – en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van de (tand)arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Tevens geldt dat het bij het tuchtrecht in beginsel gaat om persoonlijke verwijtbaarheid van de (tand)arts.

5.2. Binnen de beroepsgroep van verweerster geldt, voor zover hier relevant, als norm dat een kroonbehandeling alleen kan worden toegepast als de wortel(s) van het betreffende element gezond is/zijn. Verweerster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij, voor zover zij zich kan herinneren, in dit geval voorafgaand aan het plaatsen van de kroon geen röntgenfoto heeft gemaakt om aan de hand daarvan de toestand van de wortel te controleren.

5.3.    Het college is gebleken het element waarop de kroon is geplaatst enkele maanden eerder endodontisch was behandeld. In een dergelijke situatie kan een kroonbehandeling pas worden uitgevoerd indien op basis van een röntgenfoto is geconstateerd dat de betreffende behandeling het beoogde resultaat heeft gehad. Of verweerster na de endodontische behandeling een zogenoemde “eindfoto” (die dan op het moment van het plaatsen van de kroon van recente datum moet zijn geweest) heeft gemaakt kan aan de hand van de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld. Hierbij merkt het college op dat verweerster ter zake van het overleggen van gegevens afhankelijk is van de medewerking van de gemachtigde van klaagster, haar voormalig werkgever, zodat de afwezigheid van deze informatie verweerster niet kan worden tegengeworpen.  

5.3. Samengevat is het college van oordeel dat er mogelijk sprake is van tekortschietende diagnostiek aan de zijde van klaagster, maar dat dit vanwege de onvolledigheid van de aangeleverde gegevens niet als vaststaand kan worden aangenomen. Dit deel van de klacht wordt daarom verworpen.

5.4. Wat betreft de reactie van verweerster op de in januari 2010 door klaagster geuite pijnklachten overweegt het college als volgt. Verweerster heeft toen in het dossier genoteerd dat sprake was van een apicale zwarting van element 24. Uit de verklaringen van verweerster volgt dat zij in januari 2010 geen oorzaak voor de klachten vast heeft kunnen stellen. Het voorschrijven van antibiotica kan in dat verband worden aangemerkt als symptoombestrijding. Het had daarom op de weg van verweerster gelegen om het verloop van de klachten te volgen, teneinde na te kunnen gaan of de oorzaak hiervan daadwerkelijk was verholpen. Uit de overgelegde status blijkt evenwel niet dat verweerster dit heeft gedaan. Verweerster heeft weliswaar opgemerkt dat klaagster bij het volgende consult in mei 2010 geen klachten meer heeft geuit, maar zij heeft het ontbreken van verdere klachten niet als zodanig schriftelijk vastgelegd. Kennelijk heeft verweerster ten aanzien van het klachtverloop niet de actieve houding aangenomen die wel van haar had mogen worden verwacht, gelet op de bevindingen in januari 2010.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat het tweede onderdeel van de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.6. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Aldus gewezen op 5 juni 2012 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

H.C. van Renswoude, F.S. Kroon en E.M.J. Muller, leden-beroepsgenoot,

mr. R.P. Wijne, lid-jurist,

mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 31 juli 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter

w.g. J.W. Rouwendal, secretaris