ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2263 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/354T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2263
Datum uitspraak: 24-07-2012
Datum publicatie: 24-07-2012
Zaaknummer(s): 2010/354T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie:   De klacht houdt in dat de tandarts is tekortgeschoten in de tandheelkundige zorg die klager van haar mocht verwachten. Gegrond. Doorhaling

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 november 2010 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde C,

tegen

D,

tandarts,

wonende te E,

thans werkzaam te F,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. B.J. Mekkelholt, advocaat te Den Helder.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     de correspondentie tussen G en de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam;

-                     de brief met de bijlagen van klaagster, binnengekomen op 24 januari 2011;

-                     de brieven van verweerster met de bijlagen, binnengekomen op 31 januari 2011 en vervolgens op 1 en 10 februari 2011;

-                     het verweerschrift met de bijlagen, binnengekomen op 3 maart 2011;

-                     de brief van verweerster, binnengekomen op 14 maart 2011;

-                     de repliek en de aanvullende repliek, binnengekomen op 18 april 2011;

-                     het proces-verbaal van het op 23 juni 2011 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

-                     de dupliek met de bijlagen, binnengekomen op 26 juli 2011;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het proces-verbaal van het op 15 september 2011 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

-                     de brief met de bijlagen van H, Inspecteur voor de Gezondheidszorg te I, binnengekomen op 8 november 2011;

-                     de brief met de bijlagen van de secretaris van 12 januari 2012 aan de gemachtigde van klaagster;

-                     de brief van de gemachtigde van klaagster, binnengekomen op 6 februari 2012;

-                     de brieven met de bijlagen van mr. Mekkelholt, binnengekomen op 10, 15 en 16 mei 2011.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door C voornoemd, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd. Verweerster werd bijgestaan door mr. Mekkelholt voornoemd. Voorts was aanwezig J, als getuige meegebracht door verweerster.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

1.      Klaagster heeft zich eind 2008/begin 2009 als patiënt bij verweerster gemeld vanwege ontevredenheid met de bestaande ‘frontfacings’ in de onderkaak en een grote loszittende brug linksboven.

2.      Verweerster heeft toen een uitgebreid behandelplan voorgesteld te weten:

·        Verwijderen van de elementen 25 en 27;

·        Vervaardigen van composietopbouwen op de elementen 34, 35, 36 en 37;

·        Verblokte brug op de elementen 33 t/m 45; ( de 45 is een vrij-eindigende dummy);

·        Gegoten restauraties op de elementen 16 t/m 23; (element 23 is een dummy en in element 22 zit een bestaande gegoten stiftopbouw. In dit element is in het verleden een apexresectie gedaan. Element 21 is endodontisch behandeld);

·        Enkelzijdige vrij-eindigende frameprothese ter vervanging van de 24,25,26,27 en 28 met precisieverankering in de vorm van intra-coronaire schuifsloten in het front waaronder een schuifslot in de dummy 23.

3.      Voor de extracties declareerde verweerster de UPT-code H35 (‘gecompliceerde extractie met opklap’). Verder declareerde verweerster elf maal de UPT-code E19 (‘insluiten calciumhydroxide’). Verweerster declareerde tweemaal de UPT-code R33 (‘vervaardigen indirecte opbouw’).

4.      Tot eind juli 2009 was verweerster in loondienst werkzaam in tandartspraktijk K te B. Deze praktijk werd geëxploiteerd door L. Begin augustus 2009 verhuisde verweerster haar praktijk van B naar M waar zij praktijkruimte huurde van N, een mondhygiënistepraktijk van mevrouw O. In B voltooide verweerster de behandeling(en) van klaagster. Op 5 juni 2010 werd verweerster wegens een conflict de toegang tot de praktijk ontzegd.

5.      In februari 2010 gaf element 22 aanleiding tot klachten. Verweerster behandelde het element middels het uitkrabben van de ontsteking en het aanbrengen van een lokaal antibioticum.

6.      Op 20 december 2010 constateerde tandarts P uit B dat de constructie in de bovenkaak, na verwijdering van de wortel van element 22, in gevaar kwam.

7.      Bij brief van diezelfde datum schreef tandarts Q van R dat de situatie in de rechterbovenkaak zorgwekkend was en een matige prognose had. Hij stelde voor om de dummy’s 22 en 23 van de bestaande brug los te slijpen, implantaten regio 23 en 25 te plaatsen en de bestaande frameprothese uit te breiden en aan te passen.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.                  een ondeugdelijke frameprothese heeft ontworpen en geplaatst, met als gevolg dat een radixfractuur in element 22 is opgetreden;

2.         heeft nagelaten röntgenfoto’s te maken;

3.            onrechtmatig heeft gedeclareerd;

4.         ten onrechte niet heeft zorg gedragen dat de patiëntengegevens op de computer van N aanwezig waren.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerster heeft aangevoerd dat het ontwerp van de frameprothese in de bovenkaak zodanig was dat de optredende kauwkrachten niet zwaar op element 22 zouden inwerken. Bij een vroegtijdig verlies van element 22 zou het frame volgens verweerster makkelijk te zijn uit te breiden. Op grond van de stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd volgt het college verweerster daarin niet. Immers, de kauwkrachten op een dergelijke vrij-eindigende frameprothese resulteren in een zware belasting van de frontelementen waaraan de frameprothese is bevestigd. Het feit dat de door verweerster gemaakte frameprothese via precisieverankering aan de frontkronen was bevestigd maakt het gevaar voor overbelasting niet kleiner. Het college is van oordeel dat vanwege de korte wortel en de grote metalen wortelstift een breuk van element 22 onvermijdelijk was en verweerster had een dergelijke constructie niet moeten indiceren en vervaardigen. Het college acht dit eerste klachtonderdeel derhalve gegrond.

5.2 Verweerster voerde ter zitting aan dat zij begin 2010 meerdere foto’s van element 22 heeft gemaakt. Zij was niet (meer) in het bezit van deze foto’s en -behalve op 11 maart 2010- is op de patiëntenkaart geen melding gemaakt van röntgenfoto’s.

Op de voet hiervan concludeert het college dat verweerster enerzijds nalatig is geweest met betrekking tot haar dossiervorming nu zij de door haar gemaakte röntgenfoto’s niet in het patiëntendossier heeft vermeld en anderzijds dat zij de door haar gemaakte röntgenfoto’s niet kan overleggen of reproduceren. Dit tweede klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.

Het college merkt voorts op dat er drie verschillende versies van het patiëntendossier in omloop zijn. Ook in dit opzicht komt het college tot de conclusie dat de dossiervorming van verweerster te wensen overlaat.

5.3. Verweerster heeft verscheidene malen de UPT-code E19 gedeclareerd (de codes zijn vermeld in de tarievenlijst van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde, waarin deze code is omschreven als ‘insluiten van calciumhydroxide’). Deze code dient uitsluitend gebruikt te worden bij endodontische behandelingen. Op 2 februari 2009 is de code E19 vier maal door verweerster gedeclareerd voor de elementen 27, 21, 22 en 25. Uit de stukken blijkt niet dat verweerster in de vier genoemde elementen een endodontische behandeling heeft uitgevoerd. Daarnaast declareerde verweerster op 30 maart 2009 zeven maal de code E19 bij de elementen 13, 2 ,11, 21, 22, 23, 25 en 27. Ook ten aanzien hiervan blijkt niet uit de stukken dat verweerster in de zeven genoemde elementen een endodontische behandeling heeft uitgevoerd.

Verweerster heeft op 4 juni 2009 tweemaal de UPT-code R33 (‘vervaardigen van een indirecte opbouw’)gedeclareerd bij de elementen 21 en 22. Uit de stukken blijkt evenwel niet dat verweerster een indirecte opbouw in element 21 en/of 22 heeft vervaardigd. Ter zitting heeft verweerster aangevoerd dat deze codes door L (tot eind juli 2009 haar werkgeefster) zijn gedeclareerd en dat zij daar geen invloed op had.

Het college is van oordeel dat verweerster zich niet kan verschuilen achter het feit dat L de declaraties onjuist heeft opgesteld. Het is en blijft het de taak én de verantwoordelijkheid van de behandelaar om toe te zien op een juiste wijze van declareren van gedane behandelingen. Verweerster heeft nagelaten dat te doen en is daarmee tekortgeschoten in haar verantwoordelijkheid jegens klaagster. Het college acht dit derde klachtonderdeel derhalve eveneens gegrond.

5.4 Ten aanzien van het ontbreken van de patiëntengegevens is ter zitting gebleken dat klaagster inmiddels over die gegevens beschikt. Het college heeft klaagster aldus begrepen dat zij dit onderdeel van de klacht niet langer handhaaft.

5.5  Het college overweegt voorts dat verweerster de fistel bij element 22 op 14 januari 2010 en op 5 februari 2010 heeft behandeld door het aanbrengen van een lokaal antibioticum (tetracycline). Het college is van  oordeel dat het aanbrengen van een lokaal antibioticum bij een fistel van endodontale oorsprong als obsoleet moet worden beschouwd.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in de eerste drie, gehandhaafde onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënt had behoren te betrachten.

6. De op te leggen maatregel

6.1 Op 27 maart en op 17 april 2012 zijn acht klachtzaken tegen verweerster terechtzitting behandeld, waarin op 12 juni 2012 een uitspraak is gedaan. In vijf daarvan is de klacht (gedeeltelijk) gegrond bevonden. In de zaak onder nr 10/335T is aan verweerster de maatregel doorhaling van haar inschrijving in het BIG-register opgelegd.

Op 29 mei 2012 zijn vervolgens wederom vier klachtzaken tegen verweerster  behandeld. In een van de klachtzaken, die door klaagster is ingetrokken, is ter zitting van 29 mei 2012 de behandeling door het college gestaakt. In twee van de overgebleven drie klachtzaken worden heden de klachten gegrond verklaard. Omdat deze zaken onderling verwantschap vertonen heeft het college ervoor gekozen om deze voor de maatregel gezamenlijk in aanmerking te nemen.

6.2 In deze klachtzaak en in de zaak 10/372T heeft verweerster stelselmatig haar bevindingen niet of veel te weinig schriftelijk vastgelegd. Voorts is in de beslissingen in de heden uitgesproken klachtzaken specifiek omschreven in welk opzicht verweerster tekort is geschoten in haar behandeling als tandarts van de betrokken patiënten. Gebleken is dat zij een ondeugdelijke frameprothese heeft ontworpen en geplaatst en onzorgvuldige wortelkanaalbehandelingen heeft uitgevoerd. Een en ander vormt een herhaald bewijs dat verweerster in haar werk als tandarts herhaaldelijk ver beneden de maat heeft gehandeld.

6.3 Voorts valt verweerster een verwijt te maken van de manier waarop zij haar (soms niet te verantwoorden) beroepsmatige bezigheden heeft gedeclareerd. Zij heeft de in de UPT-tarievenlijst opgenomen codes opgevoerd, die ofwel gewoonweg niet toepasselijk waren ofwel niet nodig waren. Zij heeft codes opgevoerd die niet als afzonderlijke verrichting mochten worden gerekend. Deze manier van declareren wordt wellicht creatief genoemd, maar is tegelijkertijd een bewijs dat verweerster meer dan eens welbewust heeft gepoogd het eigen financieel gewin na te streven. Dit past een behoorlijk tandarts niet.

6.4 Na het voorgaande kan het college niet anders besluiten dan dat verweerster structureel en op verschillende essentiële terreinen tekort is geschoten in de individuele gezondheidszorg voor haar patiënten. Alleen oplegging van de zwaarste maatregel is hier passend. Daarvoor geldt dat niet het vertrouwen bestaat dat verweerster bij de behandeling van de verschillende klachtzaken heeft laten blijken alsnog tot het inzicht te zijn gekomen dat haar werkzaamheden beneden de maat zijn gebleven en zich inmiddels van gerichte bijstand heeft voorzien om herhaling van de feiten te voorkomen. Ook bestaat geen aanwijzing voor het feit dat de klagers, wier klachten gegrond worden verklaard, behoren tot een minderheidsgroep, bij wie verweerster min of meer toevallig steken heeft laten vallen. Zij heeft ook niet gesteld dat de overgrote meerderheid van haar patiënten wel volgens de geldende standaard zijn of worden behandeld.

6.5 Op de maatregel, zo overweegt het college ten slotte in dit verband, heeft geen voor verweerster gunstige invloed dat de gemachtigden van de klagers ondanks herhaalde verzoeken en aanwijzingen van het college de dossiers niet naar behoren hebben aangeleverd en hun klachten niet helder en concreet hebben geformuleerd. Niet aannemelijk is geworden dat verweerster in haar verdediging is geschaad door de gebrekkige en rommelige opzet van de zaken van de kant van de klagers.

Evenmin kan op de voorgenomen maatregel van invloed zijn dat verweerster inmiddels heeft voldaan aan de door IGZ gestelde en op een behoorlijke praktijkvoering gerichte randvoorwaarden, zodat de eerder bevolen sluiting van de praktijk is opgeheven.

6.6 Als volgt zal worden beslist. Aan hetgeen partijen over en weer nog meer naar voren hebben gebracht dan wat hiervoor is besproken, zal als voor de beslissing van geen belang geen aandacht worden besteed.

7. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en stelt vast dat bij uitspraak van 12 juni 2012 in de zaak onder nummer 10/335T de doorhaling van verweerster in het BIG-register is bevolen.

Aldus gewezen in raadkamer door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

H.C. van Renswoude, H.C. Teune en M.M.L.F. Smulders, leden-tandarts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. P. Tanja, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 24 juli 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. M. van Walraven, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris