ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2219 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/366

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2219
Datum uitspraak: 17-07-2012
Datum publicatie: 17-07-2012
Zaaknummer(s): 2011/366
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de oogarts dat hij is tekortgeschoten in de zorg die hij van hem mocht verwachten, met als gevolg dat het zicht in zijn rechteroog sterk is verminderd. Gegrond. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 september 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B

k l a g e r,

tegen

C,

oogarts,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de repliek met de bijlage;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1     Verweerder is als oogarts verbonden aan de F (hierna: F). Tevens is verweerder bestuurder van F.  

2.2    Klager is in verband met staarklachten aan zijn rechteroog door zijn ziektekostenverzekeraar naar verweerder verwezen. Op 24 augustus 2009 heeft klager in verband daarmee het spreekuur van verweerder bezocht. Het door verweerder naar aanleiding daarvan opgestelde medisch dossier vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

240809   slecht zicht; wil laser   uitleg laser versus cat extr (…)  

od 0,3 zonder bril (…) 0,5 beste bril 0,75”

2.3          Op 5 oktober 2009 heeft verweerder in het rechteroog van klager een cataractextractie uitgevoerd en in dat oog een WIOL polyfocale lens aangebracht.

2.4          Op 7 oktober 2009 is door verweerder een eerste controle uitgevoerd. Daarbij heeft verweerder geconstateerd dat er een verschil tussen de geplande en de gerealiseerde eindrefractie bleek te bestaan. Het door verweerder opgestelde medisch dossier vermeldt over dat consult het volgende:

od 0,3 zonder bril (…) 1 beste bril -3,50 (…) lezen 0! (…) overcorrectie?”  

2.5          Op 20 oktober 2009 heeft verweerder de lens in het rechteroog vervangen door een minder sterke lens. Het overgelegde medisch dossier vermeldt daarover het volgende:

wissel naar lens 19.5 oorspronkelijk -3.75”

2.6          Op 28 januari 2010 heeft verweerder getracht de WIOL polyfocale lens bij klager te verwijderen. De lens bleek daarbij vast te zitten aan het oogkapsel. Verweerder heeft de ingreep vervolgens afgebroken. Het overgelegde medisch dossier vermeldt daarover het volgende:

alleen twee sidestabs voorzichtig gemanipuleerd lens blijkt vast te zitten ingreep afgebroken

2.7          Klager heeft zich voor een second opinion tot oogarts G gewend. G heeft klager doorverwezen naar oogarts H, werkzaam bij het I. Klager heeft in het I een hoornvliestransplantatie aan het rechteroog ondergaan. Het zicht in het rechteroog van klager bedraagt thans 10 tot 25%.   

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat klager door toedoen van verweerder zicht in het rechteroog kwijt is geraakt en dat hij daardoor als zelfstandig schilder ernstige en immateriële schade lijdt. 

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1  In geschil is de vraag of verweerder bij het plaatsen van de WIOL polyfocale lens in het rechteroog van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ter terechtzitting heeft klager in dat kader onder meer aangevoerd dat verweerder hem niet, dan wel onvoldoende over de aan de plaatsting van voormelde lens verbonden risico’s heeft geïnformeerd. Naar aanleiding daarvan merkt het college op dat uit het door verweerder overgelegde dossier met betrekking tot de behandeling van klager wel blijkt dat klager op 24 augustus 2009 door verweerder is geïnformeerd over het verschil tussen een laserbehandeling en een cataractextractie (zie hiervoor onder 2.2.), maar dat daaruit niet blijkt dat klager tijdens dat gesprek ook is gewezen op de risico’s verbonden aan het plaatsen van de WIOL polyfocale lens in plaats van een mono focale lens. Dit klemt nu van verweerder kan worden gevergd dat hij bij het plaatsen van de WIOL polyfocale lens de patiënt uitgebreid voorlicht en de voor- en nadelen goed met hem bespreekt. Nu de verslaglegging in het door verweerder opgestelde dossier evenwel zeer summier is ontbreekt daarmee voor het college de mogelijkheid om te toetsen of verweerder met betrekking tot de voorlichting aan klager heeft gehandeld zoals van hem als redelijk bekwaam handelend oogarts verwacht mag worden. Verweerder heeft daarmee zijn handelwijze voor derden niet toetsbaar gemaakt. Nu geen aanwijzingen uit anderen hoofde bestaan dat de voorlichting ondanks het gebrek aan verslaglegging wél naar behoren heeft plaatsgevonden, moet verweerder geacht worden zonder de vereiste voorlichting en toestemming tot de ingreep te zijn overgegaan. Dat kan hem worden verweten. 

5.2. Met betrekking tot de vraag of verweerder de implantatie van de lenzen lege artis heeft uitgevoerd neemt het college als uitgangspunt dat niet in geschil is dat zowel na de op 5 oktober 2009 door verweerder aangebrachte lens als na de vervanging van die lens op 20 oktober 2009, er een verschil tussen de geplande en gerealiseerde eindrefractie bleef bestaan. De summiere verslaggeving van verweerder geeft daarvoor naar het oordeel van het college geen afdoende verklaring. Dit werpt de vraag op of verweerder voorafgaande aan deze ingrepen de sterkte van de te implanteren kunstlens correct heeft berekend. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd voorafgaande aan de ingrepen, zoals hij altijd doet, tweemaal een meting van de benodigde sterkte te hebben uitgevoerd. Bij de beoordeling van die werkwijze neemt het college evenwel in overweging dat verweerder als bijlage bij zijn verweerschrift informatie van de leverancier van de WIOL polyfocale lens heeft overgelegd. Die informatie meldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Biometry

Manufacturer suggests to perform biometry measuring by minimally two methods as IOL Master and A-scan and make sure that dioptric powder calculation for the lens is performed perfectly. Please remember, that polyfocal lens is more sensitive for mistake in lens dioptric power calculation. (…) Well performed biometry is key for patient vision. Aspherical lenses are more sensitive for correctly performed biometry.

Uit voormelde informatie blijkt dat de leverancier van de WIOL polyfocale lens vanwege de grotere kans op fouten bij een poly focale lens voor een correcte meting minimaal twee methodes van berekening van de sterkte aanbeveelt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verklaard slechts één methode te hebben gebruikt, namelijk de A-scan. Nog daargelaten dat uit het zeer summiere dossier van verweerder niet blijkt dat hij, zoals door hem gesteld, voorafgaande aan de ingreep twee keer een A-scan heeft uitgevoerd, is het college van oordeel dat verweerder met het uitvoeren van slechts een

A-scan verwijtbaar heeft gehandeld. Het betekent immers dat verweerder op grond van gebrekkige informatie, althans informatie die door de leverancier als onvoldoende betrouwbaar wordt beschouwd, de ingrepen bij klager heeft uitgevoerd. Dat het advies om een tweede meetinstrument te gebruiken verweerder niet bekend was, zoals door hem gesteld, doet daar niet aan af. Integendeel, het had op de weg van verweerder gelegen om zich vóór de ingreep van voldoende informatie over de ware kenmerken van de lens te voorzien, te meer nu het hier een relatief nieuw type lens betreft. Uit de stellingen van verweerder moet worden afgeleid dat hij dat in onvoldoende mate heeft gedaan. De slotsom is dat het college van oordeel is dat verweerder op grond van gebrekkige indicatie en informatie de ingrepen bij klager heeft uitgevoerd. Hij heeft daarmee de kans op fouten bij de ingreep en de noodzaak tot een herhaalde operatie en schade aan het oog van klager aanzienlijk vergroot. Naar het oordeel van het college heeft hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld.

5.3. Voor de maatregel wordt het volgende overwogen:

Verweerder heeft in verschillende opzichten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld tegenover patiënten. Het betreft niet alleen klager, waarover hiervoor is geschreven, maar onder meer ook de 4 patiënten in de klacht die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg jegens verweerder is ingediend (11/346) en in welke procedure vandaag eveneens uitspraak wordt gedaan. Tenslotte wordt in aanmerking genomen dat aan verweerder eerder voor een vergelijkbaar feit een maatregel is opgelegd.

5.4       Na al het voorgaande kan het college niet anders concluderen dan dat verweerster structureel en op verschillende essentiële terreinen tekort is geschoten in de individuele gezondheidszorg voor zijn patiënten. Alleen oplegging van de zwaarste maatregel is hier passend. Daarvoor geldt tevens dat bij de behandeling van de verschillende klachtzaken niet is gebleken dat verweerder tot het inzicht is gekomen dat hij herhaaldelijk ernstig tekort is geschoten, meer in het bijzonder dat zijn werkzaamheden beneden de maat zijn gebleven en dat hij – voor de toekomst - gerichte bijstand nodig heeft om herhaling van de feiten te voorkomen. Het college heeft onvoldoende vertrouwen dat de inhoud van deze uitspraak hem tot voldoende inzicht zal brengen. Er is geen aanwijzing voor het feit dat de patiënten-klagers, om wie het in deze zaak en in de op dezelfde terechtzitting behandelde zaken gaat en van wie de klachten eveneens gegrond worden verklaard, behoren tot een minderheidsgroep, bij wie verweerder min of meer toevallig steken heeft laten vallen.

5.5       De kans dat verweerder in herhaling valt dan wel de gewraakte handelwijze anderszins voortzet is mede gelet op zijn stellingname tijdens de behandeling ter terechtzitting aanwezig. Het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg vordert daarom dat, met toepassing van artikel 48 lid 8 van de Wet BIG, de hierna te omschrijven voorlopige voorziening wordt getroffen.  

Gelet op de uitspraak in de zaak met nummer 11/346 wordt in deze zaak thans volstaan met na te melden uitspraak.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     stelt vast dat bij uitspraak van dit college van heden in de zaak van 11/346 de doorhaling van verweerder als oogarts in het BIG-register is bevolen en een voorlopige voorziening is gegeven;

-                     bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 22 mei 2012 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

A.G. Ketel, P. Beker en M.Rol, leden-arts,

mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,

mr. P.J. van Vliet, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting 17 juli 2012 van door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. P.J. van Vliet, secretaris