ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2137 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/394

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2137
Datum uitspraak: 19-06-2012
Datum publicatie: 19-06-2012
Zaaknummer(s): 2011/394
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   11/394: Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat zij ten onrechte niet een afschrift van het (volledige) dossier heeft afgegeven. De bedrijfsarts heeft de klacht betwist. Afwijzing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 oktober 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde mr. K.F.J. Machielsen, advocaat te Utrecht,

tegen

C,

arts,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. B. Holthuis, advocaat te Deventer.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de repliek;

-                     de dupliek met de bijlage;

de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 24 april 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. Machielsen voornoemd, en verweerster door mr. Holthuis voornoemd. Beide gemachtigden hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is sedert 1 september 2009 als medisch adviseur werkzaam bij E te B, verder te noemen: E. Zij is sedert mei 2011 in opleiding tot verzekeringsgeneeskundige.

2.2 Klaagster, die een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft bij E, heeft zich omstreeks april 2004 arbeidsongeschikt gemeld en aanspraak gemaakt op een uitkering. Met ingang van 26 oktober 2009 achtte E klaagster niet langer arbeidsongeschikt. De arbeidsongeschiktheidsuitkering is met ingang van 1 april 2010 beëindigd. Klaagster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. 

2.3 Namens klaagster heeft de gemachtigde ten behoeve van een gerechtelijke procedure over de mate van arbeidsongeschiktheid bij brieven van 18, 29 augustus 2011 en 12 september 2011 verzocht om afgifte van het medisch dossier. In dat verband staat in voornoemde brief van 18 augustus 2011 vermeld "inclusief alle opdrachtbrieven aan derden en alle schriftelijke adviezen en memo’s die u over cliënte hebt geschreven. De volgende, medische, stukken zijn al in mijn bezit (en deze hoeft u dus niet nogmaals te sturen) (…) ". Voornoemde brieven zijn gericht aan " E t.a.v. de medisch adviseur”.

2.4 Op 28 september 2011 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klaagsters gemachtigde en een medewerker van de medische afdeling van E. Klaagsters gemachtigde heeft diezelfde dag opnieuw schriftelijk (per brief en fax) verzocht om afgifte van het medisch dossier. Deze brief was persoonlijk aan verweerster gericht.         

2.5 Omdat klaagster op 5 oktober 2011 het medisch dossier (nog) niet had ontvangen, heeft zij vervolgens een klacht bij het college ingediend.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door niet tijdig zorg te dragen voor afgifte van het complete medisch dossier. Als gevolg van verweerster handelen en/of nalaten is klaagster financieel gedupeerd geraakt. Namens klaagster is ter zitting aangevoerd dat het medisch dossier pas op 10 oktober 2011 werd ontvangen.  

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Subsidiair heeft verweerster de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerster heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat het verstrekken van een afschrift van het medisch dossier niet kan worden beschouwd als directe zorg als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Het college volgt verweerster niet in haar verweer. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 Wet BIG betreffen immers niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten (artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG), maar ook enig ander handelen in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG, de tweede tuchtnorm). Naar het oordeel van het college kan het handelen of nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van medisch adviseur worden getoetst aan deze tweede tuchtnorm. Het beroep van verweerster op de gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële instellingen van 16 maart 2010 gaat niet op, aangezien de wettelijke plicht van de in artikel 47 Wet BIG bedoelde beroepsbeoefenaar meebrengt dat deze desgevraagd zo spoedig mogelijk een afschrift van stukken uit het medisch dossier verstrekt (artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Deze wettelijke plicht weegt zwaarder dan voornoemde gedragscode. Indien de beroepsbeoefenaar ten onrechte nalaat een afschrift te verstrekken handelt hij in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Klaagster kan derhalve in haar klacht jegens verweerster worden ontvangen.   

5.2 Bij de (inhoudelijke) beoordeling van de klacht neemt het college het volgende in aanmerking. Klaagster heeft aangevoerd dat verweerster ten aanzien van het verzoek van klaagster om afgifte van het medisch dossier, zoals hiervoor weergegeven onder 2.3,  niet heeft voldaan aan artikel 7:456 BW. Ter zitting heeft klaagster in dit verband ook verwezen naar de in artikel 35 lid 1 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) genoemde termijn van vier weken.

5.3 Op grond van het bepaalde in artikel 7:456 BW dient de hulpverlener desgevraagd zo spoedig mogelijk een afschrift van het medisch dossier aan klaagster te verstrekken. Naar het oordeel van het college heeft verweerster aan deze verplichting voldaan. Verweerster heeft met betrekking tot de vertraging ten aanzien van het verzoek om afgifte van het medisch dossier naar voren gebracht dat de onder 2.3 genoemde –niet persoonlijk aan verweerster gerichte- brieven van de gemachtigde door de claimbehandelaar ten onrechte niet naar de medische afdeling zijn verzonden. Eerst nadat de gemachtigde op 28 september 2011 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de medische afdeling is de brief in het dossier gevoegd. Vervolgens heeft verweerster  voor het eerst op 3 oktober 2011 kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van 18 augustus 2011. Na kennisneming van de inhoud daarvan heeft de juridisch medewerker  de gemachtigde gebeld met de mededeling dat de gevraagde gegevens diezelfde week zouden worden verstuurd. Verweerster heeft diezelfde dag alle gegevens verzameld en op 6 oktober 2011 –drie dagen later- zijn deze gegevens verzonden. Onder deze omstandigheden en in aanmerking nemend dat verweerster  maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen en  van de gang van zaken direct melding heeft gemaakt bij de directie van E, kan naar het oordeel van het college verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat het verzoek om afgifte van het medisch dossier haar niet tijdig heeft bereikt. Wel merkt het college nog op dat  een verzekeraar als E er voor dient zorg te dragen dat  binnenkomende post binnen een redelijke termijn de  medisch adviseur bereikt om te voorkomen dat een situatie zoals die zich in het onderhavige geval heeft voorgedaan kan ontstaan.     

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 24 april 2012 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

M. Bakker, L.M. Gualthérie van Weezel en J.N. Bennen, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. P. Tanja, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 19 juni 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. M. van Walraven, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris