ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2074 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/433VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2074
Datum uitspraak: 05-06-2012
Datum publicatie: 05-06-2012
Zaaknummer(s): 2011/433VP
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager (IGZ) verwijt de verpleegkundige kort samengevat dat zij ten opzichte van een haar zorg toevertrouwde en in een TBS kliniek opgenomen patiënt de grenzen van de professionele relatie heeft geschonden. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 januari 2012 binnengekomen klacht van:

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

gevestigd te A,

k l a a g s t e r,

vertegenwoordigd door B en C,

tegen

D,

verpleegkundige,

wonende te E,

v e r w e e r s t e r,

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

-                     Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 10 april 2012 behandeld. Klaagster was aanwezig, vertegenwoordigd door voormelde personen. Verweerster was ook aanwezig. B heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnotitie die aan het college is overgelegd.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster heeft de opleiding tot verpleegkundige gevolgd in een psychiatrisch ziekenhuis. Aansluitend heeft zij jarenlang op diverse afdelingen van dat ziekenhuis gewerkt. In oktober 2009 is verweerster in dienst getreden van F gevestigd te G. In deze instelling worden patiënten met een TBS – maatregel verpleegd. Per 1 juli 2010 is verweerster gaan werken op afdeling H van F.

2.2.      Op 14 september 2010 is op H op de kamer van een ter beschikking gestelde patiënt een mobiele telefoon aangetroffen. Verweerster bleek daar al enige weken van te weten. De patiënt en zij hadden elkaar  via deze telefoon sms-berichten gestuurd.

Het is patiënten op H verboden een telefoon op de kamer te hebben.

2.3       Op dezelfde dag heeft verweerster tegenover haar leidinggevend  erkend dat patiënt en zij een week of zeven eerder hadden besproken dat zij verliefd op elkaar waren. Zij hadden ook eenmaal met elkaar gezoend.

2. 4.Verweerster heeft, nadat zij verliefd was geworden en zich realiseerde dat dat in haar baan niet paste al vóór 14 september een andere baan gevonden, die 1 december 2010 zou ingaan. Het dienstverband tussen verweerster en F is in de loop van september 2010 beëindigd. Verweerster is sindsdien werkzaam in de ouderenzorg. De relatie met de TBS-patiënt, die inmiddels is overgeplaatst, bestaat nog steeds.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

3.1       In strijd met wet- en regelgeving en haar eigen beroepscode is verweerster een relatie aangegaan met een aan haar zorgen toevertrouwde patiënt. De patiënt bevond zich in een zeer afhankelijke positie. Hij was immers gedwongen opgenomen in een tbs-kliniek en aldus beperkt in zijn vrijheid.

Verweerster heeft de grenzen van de professionele relatie met patiënt ernstig geschonden. Zij heeft bovendien haar relatie met patiënt voor haar collega’s en leidinggevenden geheimgehouden. Verweerster heeft ook geheim gehouden dat patiënt een telefoon op zijn kamer had.

Door te handelen en nalaten zoals zij heeft gedaan, heeft verweerster de behandeling van patiënt doorkruist en haar eigen veiligheid en de veiligheid van collega’s en patiënten in gevaar gebracht.

Niet uitgesloten kan worden dat verweerster dergelijke fouten nogmaals zal maken.

4. Het standpunt van verweerster.

4.1       Verweerster heeft de klacht niet bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1       Verweerster heeft een affectieve en seksueel getinte relatie gekregen met een patiënt die aan haar hulp en zorg was toevertrouwd. Dit is volstrekt ontoelaatbaar voor een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, gelet op de afhankelijkheid die in de relatie tussen hulpverlener en ontvanger altijd bestaat. In de relatie tussen hulpverlener en ontvanger bestaat nog meer afhankelijkheid in een geval als dit, waarin de patiënt op grond van een  strafrechtelijke maatregel  van zijn vrijheid is beroofd. Verweerster heeft onder meer gehandeld in strijd met artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (hierna: de Beroepscode) en het GGZ-protocol aangaande grensoverschrijdend gedrag.

Uit, onder meer, artikel 2.12 van de Beroepscode vloeit ook voort dat verweerster hulp had moeten vragen bij collega’s of leidinggevenden toen de professionele grenzen dreigden te vervagen. Door dit na te laten heeft verweerster de behandeling van de patiënt in gevaar gebracht.

5.2       Verweerster heeft ook niet gemeld dat de patiënt in strijd met de op de afdeling geldende regels een mobiele telefoon op zijn kamer had, waarvan het bezit in strijd is met de in de kliniek geldende regels. Verweerster heeft de veiligheid van de medewerkers en patiënten van de afdeling in gevaar gebracht, terwijl die erop hadden moeten kunnen vertrouwen dat verweerster alles zou doen om dat te voorkomen.

5.3       Door de relatie met patiënt voor zich te houden en de aanwezigheid van de telefoon op de kamer van patiënt niet te melden aan collega’s of leidinggevenden, heeft verweerster de veiligheid van alle betrokkenen en ook van haarzelf in gevaar gebracht. Niet valt immers uit te sluiten dat de telefoon ook voor andere doeleinden zou worden gebruikt dan het over en weer verzenden van sms berichten tussen patiënt en verweerster. Bovendien heeft zij zich zo kwetsbaar gemaakt voor chantage.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster kan een verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

Bij het bepalen van de hierbij passende maatregel houdt het college enerzijds rekening met de ernst en verwijtbaarheid van het gedrag van verweerster als beroepsbeoefenaar en anderzijds met de volgende, in haar voordeel pleitende, omstandigheden.

5.5       Verweerster is niet eerder een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt. Verweerster was zich van het begin af aan ervan bewust dat haar relatie met de aan haar zorg en hulp toevertrouwde en in een afhankelijke positie verkerende patiënt niet goed was en heeft meteen zelf een andere baan gezocht. Verweerster was mentor van drie andere patiënten. Toen het mentorschap van de patiënt vacant kwam, is zij daar niet op ingegaan. De afdeling van patiënt en verweerster was pas kort tevoren opgericht en er was nog geen structurele supervisie- intervisieregeling. Er fungeerde ook nog geen als zodanig herkenbare vertrouwenspersoon. Het bestuur van F heeft naderhand vastgesteld dat ook de teamopbouw nog veel aandacht behoefde. Daarnaast moest er nog veel aandacht besteed worden aan gesprekken over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de therapeutische relatie en hoe afstand en nabijheid worden gehanteerd. Onderling was nog niet afgestemd hoe elkaar aan te spreken op gedrag en signalen. Het verloop van medewerkers van de afdeling was groot en men kende elkaar niet tot nauwelijks.

Verweerster heeft ervoor gekozen niet meer als verpleegkundige in de psychiatrie werkzaam te zijn, maar als verpleegkundige bij het verzorgen van ouderen. De stelling van klaagster dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verweerster als verpleegkundige andermaal een relatie zal aangaan met een patiënt, acht het college onvoldoende onderbouwd, mede gezien het feit dat ter zitting aannemelijk is geworden dat verweerster thans een stabiele relatie onderhoudt met patiënt.

5.6       Slotsom is dat de hierna te noemen maatregel moet worden opgelegd.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerster.

Aldus gewezen op 10 april 2012 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

drs. P.A. Arnold, drs. C.T.J. de Koning en D.M. van Etten M-anp, leden-verpleegkundigen,

mr. Q.R.M. Falger, lid-jurist,

mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 juni 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. mr. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. mr. J.W. Rouwendal, secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.