ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2041 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/017
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2041 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 15-05-2012 |
| Datum publicatie: | 15-05-2012 |
| Zaaknummer(s): | 2011/017 |
| Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
| Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
| Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de orthopeed dat hij in de periode dat hij hem behandelde is tekortgeschoten in de zorg die hij van hem mocht verwachten. Afwijzing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 januari 2011 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
orthopedisch chirurg,
wonende en destijds werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. drs. F. Beenhakker, advocaat te Groningen.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen, waaronder de CD-roms met röntgenfoto’s en CT-scans;
- de repliek;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief met een bijlage van de zijde van verweerder, binnengekomen op 1 november 2011;
- de brief d.d. 31 oktober 2011 van de zijde van verweerder, binnengekomen op
- 4november 2011;
- het faxbericht met bijlagen van de zijde van verweerder, binnengekomen op
- 14 november 2011;
- het proces-verbaal van de op 15 november 2011 gehouden terechtzitting waarop verweerder de wraking heeft verzocht van een lid-beroepsgenoot van het college;
- de beslissing van dit Tuchtcollege van 13 december 2011 waarbij het wrakingsverzoek werd afgewezen;
- de brief, met bijlagen, van de zijde van klager, binnengekomen op 12 maart 2012.
De behandeling van de klacht is voortgezet ter openbare terechtzitting van 20 maart 2012.
Klager was afwezig met bericht van verhindering. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Mr. Beenhakker heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnotitie die aan het college is overgelegd.
Op verzoek van verweerder werd E, orthopedisch chirurg, als deskundige gehoord.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1 Op 11 december 2006 is klager, toen 58 jaar oud, een motorongeval overkomen. Aansluitend is op de afdeling Spoed Eisende Hulp (SEH) van het F bij klager een type B symfysiolyse met een diastase van tenminste 2,7 centimeter vastgesteld.
2.2 Op 14 december 2006 heeft verweerder, destijds in het F werkzaam als orthopedisch chirurg, bij klager op de symfyse plaat-osteosynthesemateriaal geplaatst en vastgezet met zes schroeven. Op de controlefoto van 15 december 2006 is een goede stand zichtbaar.
2.3 Ten tijde van de eerstvolgende poliklinische controle, 18 januari 2007, kon klager met krukken al wat lopen. Op de op die dag gemaakte controlefoto’s is zichtbaar en is door verweerder gezien dat enkele schroeven waren uitgebroken en voor in de buik lagen. Verweerder heeft een symfyseband voorgeschreven.
2.4 Bij de controle van 1 februari 2007 heeft verweerder een andere symfyseband voorgeschreven. De op 1 februari 2007 gemaakte foto’s toonden nog steeds een voldoende stand van de symfyse.
2.5 Op 14 februari 2007 heeft verweerder klager op diens verzoek een verwijsbrief gegeven voor een orthopedisch chirurg in het G.
2.6 Op 22 maart 2007 heeft verweerder klager nog eenmaal op zijn spreekuur gezien, daarna niet meer.
3. De klacht van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder klager niet de juiste zorg heeft verleend. Verweerder heeft de symfysiolyse niet goed behandeld en de door klager aangegeven pijnklachten gebagatelliseerd.Verder verwijt klager verweerder dat hij onbeschofte uitlatingen heeft gedaan over andere orthopedisch chirurgen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Bij klager werd een symfysiolyse vastgesteld met een diastase van meer dan 2,5 centimeter. Verweerder heeft dit letsel operatief behandeld door beide bekkenhelften met een plaatje en schroeven aan elkaar vast te zetten. Deze operatie was naar het oordeel van het college geïndiceerd, gezien de oorzaak van de symfysiolyse als de actieve levensstijl van klager en zijn verdere, goede conditie.
Dat er post-operatief schroeven los zijn gegaan, wil niet zeggen dat verweerder de operatie van 14 december 2006 niet volgens de regelen der kunst heeft uitgevoerd. Het college ziet geen aanwijzingen voor een onjuiste indicatie of uitvoering van de operatie.
5.2 Behoudens in bijzondere omstandigheden worden uitgebroken schroeven pas verwijderd als het operatiegebied is hersteld en tot rust is gekomen. Daarvoor geldt in het algemeen een periode van ten minste zes maanden. In februari 2007 was er bij verweerder nog sprake van relatief vers littekenweefsel. Van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een gevaarlijke locatie van de schroeven, die niettegenstaande de daarmee gepaard gaande risico’s noopten om de schroeven wel te verwijderen, is niet gebleken. Een en ander wordt bevestigd door de verklaring van de getuige-deskundige ter zitting E. Hij verklaart dat het voorkomt dat schroeven loslaten en dat desondanks de ingezette behandeling/operatie effectief kan zijn, omdat de afstand van de symfysiolyse blijvend verkleind is. De losliggende schroeven, die in deze casus overigens niet in de blaas lagen maar voor de blaas, behoeven niet verwijderd te worden zolang deze geen klachten geven en er geen sprake is van een infectie. Er is dan geen “gevaar”, dat moet leiden tot eerder ingrijpen. Het is dan beter om minimaal zes maanden tot na de operatie te wachten, in plaats van te opereren in vers wondgebied. De behandeling door verweerder is lege artis geschied, met de daarbij behorende gepaard gaande problemen.
5.3 In hoeverre verweerder heeft geluisterd naar door klager tijdens de controles aangegeven pijnklachten, kan het college niet vaststellen. Het is wat dat betreft het woord van klager tegenover het woord van verweerder. Het één of meermalen voorschrijven van een bekkenband om te pogen daarmee de pijn te verminderen en de stabiliteit te vergroten, was geïndiceerd.
5.4 Aan het vooroverwogene doet niet af de stelling dat verweerder bij klager ook het S.I.-gewricht had moeten vastzetten. Hiervoor bestond naar het oordeel van het college geen indicatie. Door het S.I.-gewricht niet vast te zetten, heeft verweerder niet gehandeld in strijd met hetgeen van hem als redelijk handelend en bekwaam orthopedisch chirurg jegens klager mocht worden verwacht.
5.5 Verweerder heeft betwist dat hij ten overstaan van klager onbeschoft of laatdunkend heeft gesproken over andere orthopedisch chirurgen. Het is wat dat betreft het woord van klager tegenover het woord van verweerder. Vaste tuchtrechtelijke maatstaf is in beginsel dat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander.
5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 20 maart 2012 door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
prof. dr. R.G. Poll, P. Beker, J.C. van der Molen, leden-arts,
mr. Q.R.M. Falger, lid-jurist,
mr. L. Oostinga, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 15 mei 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. L. Oostinga, secretaris