ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2007 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/135

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2007
Datum uitspraak: 08-05-2012
Datum publicatie: 08-05-2012
Zaaknummer(s): 2011/135
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts kort samengevat dat hij niet heeft gehandeld zoals van hem in zijn hoedanigheid van arts mag worden verwacht doordat hij de grenzen van een professionele relatie heeft overschreden ten opzichte van negen van zijn patiënten. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 mei 2011 binnengekomen klacht van:

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG (IGZ),

namens deze,

A, Inspecteur voor de Gezondheidszorg,

en

B, arts, Senior Inspecteur voor de Gezondheidszorg,

beiden kantoorhoudende te C,

k l a a g s t e r (hierna de IGZ),

tegen

D,

huisarts,

wonende en werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. A.J.H.W.M. Versteeg, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de brief van de IGZ met de bijlage, binnengekomen op 5 oktober 2011;

- de dupliek;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brieven (van de gemachtigde) van verweerder, binnengekomen op 23 november 2011 en daarna op 6 december 2011;

- de brieven van de IGZ, binnengekomen op 22 december 2011 en daarna op 13 januari 2012;

- het proces-verbaal van het op 2 februari 2012 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de brieven van de IGZ met bijlagen, binnengekomen op 22, 27 en 28 februari 2012;

- de brief van (de gemachtigde van) verweerder, via de centrale balie binnengekomen op 28 februari 2012.

De klacht is op verzoek van beide partijen ter terechtzitting wegens gewichtige redenen achter gesloten deuren behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Versteeg voornoemd. Beide partijen hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd. Voorts werden als getuigen gehoord F, G en H, allen huisarts te E. F werd bijgestaan door mr. C.J. van Weering, advocaat te Den Haag, G en H door mr. J.C.C. Leemans, jurist, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam. Allen waren door de IGZ als getuigen meegebracht en zijn als zodanig door het college gehoord.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft zijn opleiding tot huisarts deels gevolgd bij I, huisarts te J. Na zijn opleiding is verweerder onder meer als waarnemend huisarts voor drie dagen per week werkzaam geweest bij K, huisarts te L. In mei 2007 heeft verweerder de praktijk overgenomen van huisarts M te E. Verweerder is sedert 1 januari 2008 werkzaam als zelfstandig huisarts. Verweerder was tot 1 februari 2011 lid van de huisartsengroep N, verder te noemen: de HAGRO.

2.2 In de periode van mei tot en met oktober 2010 heeft de IGZ 8 meldingen en één anonieme melding betreffende onprofessioneel en grensoverschrijdend gedrag van verweerder ontvangen van (ex) patiënten. Uit deze meldingen, hieronder achtereenvolgens gedateerd op datum binnenkomst bij de IGZ O (waarbij elk citaat een andere patiënte betreft), wordt het volgende overgenomen:

6 mei 2010: " Ongepaste opmerkingen en aanrakingen(…) Dit werd geleidelijk door hem opgebouwd vanaf het moment dat hij de praktijk van M overnam. (…)" .

10 juni 2010: " Ongewenst sexueel gedrag, verbaal en lichamelijk. Dit gedrag vond plaats eind 2009 tijdens 2 inwendige onderzoeken waarbij de heer D onnodig benen streelden, naar mijn mening onnodig het inwendige onderzoek deed (…)en opmerkingen achteraf plaatste als "ik heb een goeie start van de dag gehad en "zonde" op mijn antwoord dat ik op dat moment sexueel niet actief was (vanwege de klachten) ."

5 oktober 2010: " Ik kwam(…)met de klacht van een loszittende teennagel en huiduitslag op mijn bovenbenen. (…)Toen heeft hij mijn nagel verwijderd en toen zei hij "zo heb ik lekker jouw DNA hier" wat mij een raar gevoel gaf. Bij het onderzoek naar de bovenbenen trok hij ongevraagd mijn onderbroek opzij, terwijl ik te voren aangaf dat het alleen op mijn bovenbenen zat. Vervolgens wilde hij toch alles controleren (…)Toen ging hij voor mij staan en betaste hij mij in een handeling vanaf mijn bovenrug tot over mijn billen. Toen zei hij tegen mij "je hebt wel een lekker zacht huidje". (…) "

6 oktober 2010: " (…) Ik was niet lang bij deze huisarts en kreeg last van een vaginale schimmelinfectie met sterk ruikende afscheiding. Ik was de eerste patient die dag en hij zei dat hij vond dat hij bofte met zo’n onderzoek aan het begin van de dag. Terwijl hij met inwendig onderzoek bezig was pakte hij mijn borst even stevig vast. Daarna ging hij met zijn neus tegen mijn vagina aan en vond dat ik heerlijk rook. (…) Direct daarna ben ik op zoek gegaan naar een vrouwelijke huisarts. Toen hij daar de volgende dag achter kwam stond hij huilend bij mij aan de deur en vroeg of ik bij hem wilde blijven. Toen ik dat weigerde vroeg hij mijn mobiele nummer en hij wilde weten waar ik het weekend uitging.(…) "

6 oktober 2010: " Contact met deze huisarts was m.i. te vleiend en te amicaal door opmerkingen en zogenaamd vriendschappelijk bedoelde aanrakingen. Ook omstandigheden waar ik mij niet gemakkelijk bij voelde zoals geen gordijn bij het ontkleden). Na uitschrijving heeft de huisarts op eigen initiatief contact met mij gezocht op mijn privé mobiele nummer (tot 2x toe) en he eft zelf (ongevraagd!) bij mij thuis langsgebracht. In bovengenoemde telefoongesprekken zei hij “…(voornaam) dit had toch echt niet gehoeven. “ ”We hadden juist zo’n leuk en vlot contact.” (…). "

11 oktober 2010: " De redenen dat ik mij onprettig voelde en een andere huisarts heb gezocht waren de volgende: Aanrakingen (niet expliciet sexueel), zoals een hand vastpakken op rare momenten, deur op slot bij een consult, insuniaties dat hij mijn gezelschap erg op prijs stelde, opmerkingen tijdens onderzoek. Ik heb een afspraak gemaakt om hem persoonlijk toe te lichten waarom ik naar een andere huisarts wilde g aan. Hij is toen een dag voor de geplande afspraak onaangekondigd, in een ‘rare, bijna hysterische toestand aan mijn priveadres verschenen. (…). "

11 oktober 2010: " Mij is geadviseerd mijn verhaal op deze manier te vertellen. Zelf zou ik niet direct een klacht willen indienen, dat vind ik te zwaar voor wat er gebeurd is(…) De betreffende arts heeft mij dusdanig benaderd tijdens het spreekuur, dat ik mij onprettig heb gevoeld. Dat kwam door aanrakingen (armen, handen, rug), opmerkingen en gedrag. Om voorbeelden te noemen: - mijn klachten waren dusdanig dat ik bepaalde handelingen niet kon doen, zoals mijn bh losmaken. De arts zei daarop dat ik daarvoor altijd bij hem kon komen, dat kon hij gratis voor mij doen. (…)-vaak waren er aanraking die overbodig waren en te lang duurden. – toen bleek dat de symptomen dusdanig waren dat ik doorverwezen moest worden naar een specialist, zei de arts “er zal toch niets ergs aan de hand zijn met dat lichaampje van je?”(…)Het is dus meer de manier van omgang naar mij toe, die mij heeft besloten van huisarts te veranderen. "

13 oktober 2010: " (…) Patiënte kwam voor het weghalen van een moedervlek op haar sleutelbeen. D verzocht haar op de behandelbank te gaan liggen. Vervolgens deed hij de deur op slot, zonder daarbij bericht te geven. Dat gaf haar een ongemakkelijk gevoel. Vervolgens pakte hij haar even vast om de moedervlek te inspecteren. Toen zei hij “Wat heb je een zacht huidje” Op haar nonverbale reactie vroeg hij “Is dat je nooit gezegd tijdens je opleiding?” Waarop ze neen antwoordde. Toen hij haar piercing zag bij de navelstreek merkte hij op “En dat zou ik ook verwijderen als ik jou was”. Vervolgens ging hij over op het verwijderen van de moedervlek. (…) "

28 oktober 2010: " Op 3 april 2009 was bij D omdat ik een uitslag had op beide borsten (…) Toen ik de spreekkamer in werd geroepen en plaats had genomen, deed D de deur naar de wachtkamer op slot (…). Tijdens de onderzoeken van mijn borsten zei hij: “wat een stevige borsten heb je”. En vervolgens ook: “wat een soepele huid”.(…). Wat hij vervolgens zei vond ik echt te ver gaan. Met de hand die hij nog vrij had streelde hij over mijn haar en zei: en een mooi gezichtje ook” ."

2.3 Op 14 oktober 2010 hebben de gezamenlijke leden van de HAGRO verweerder -ter voorbereiding op een gesprek- een brief geschreven. Als redenen daarvoor staat in deze brief vermeld 1) dat de leden de verhalen van de patiënten geloven en 2) dat wantrouwen tegen verweerder is ontstaan. En als conclusie staat onder andere vermeld: " Een incident dat vier jaar geleden heeft plaatsgevonden herhaalt zich wat een indicatie lijkt voor een groter probleem".

2.4 Op 19 oktober 2010 heeft naar aanleiding van de hiervoor onder 2.2 genoemde meldingen op de praktijk een gesprek tussen de IGZ en verweerder plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag van 6 december 2010 bij de stukken gevoegd. Tijdens dit gesprek heeft verweerder voornoemde onder 2.3 gemelde brief aan de IGZ overhandigd.

2.5 Bij brief van 29 november 2010 heeft inspecteur B namens de IGZ (verder te noemen de inspecteur) verweerder op de hoogte gesteld van de conclusies en de op basis hiervan tegen verweerder besloten maatregelen. Uit de in deze brief beschreven maatregelen wordt het volgende overgenomen:

"(…)De inspectie verwacht van de heer D een Plan van Aanpak, waarin gedetailleerd beschreven staat op welke wijze hij ervoor zorg draagt dat het seksueel overschrijdend gedrag stopt en zijn patiënten zich weer volledig veilig kunnen voelen bij het beroepsmatig handelen van de heer D. Dit plan van aanpak zal minimaal de volgende aspecten moeten bevatten: een vorm van (psycho)therapie, die de heer D leert om zijn neiging tot grensoverschrijdend gedrag te herkennen en te beheersen. Een vorm van intervisie, waardoor het beroepsmatig handelen van de heer D zodanig zal veranderen dat zijn patiënten zich weer veilig bij hem voelen en er geen sprake meer zal zijn enig seksueel grensoverschrijdend gedrag. verder aanpassingen in de praktijk, zodat patiënten zich uit het zicht van de arts kunnen omkleden en waardoor er geen zicht op de onderzoeksbank vanuit de hal is, ingeval de deur tussen de spreekkamer en de hal onverhoopt open zou gaan.(…)"

2.6 Op 3 december 2010 staat in P als subkop vermeld dat de IGZ bekend heeft gemaakt dat verweerder " die wordt verdacht van seksuele intimidatie van tenminste acht vrouwen " zich op korte termijn voor de tuchtrechter moet verantwoorden.

2.7 Bij brief van 8 december 2010 heeft de HAGRO de samenwerking met verweerder opgezegd met ingang van 1 februari 2011.

2.8 Op 16 december 2010 heeft een telefoongesprek tussen mr. Versteeg en de inspecteur plaatsgevonden. In dit gesprek is gesproken over de wens van verweerder dat door bemiddeling van de IGZ een contact tussen hem en de onder 2.2 genoemde patiënten wordt bewerkstelligd. Voorts is -op basis van het door verweerder in te dienen plan van aanpak en de uitvoering daarvan- gesproken over het heroverwegen van het indienen van een klacht tegen verweerder bij het college.

2.9 In zijn brief van 4 januari 2011 aan de HAGRO heeft mr. Versteeg zijn bezwaren geuit tegen de opzegging van de samenwerking met verweerder en hen verzocht het besluit te heroverwegen en/of in te trekken dan wel de uitvoering daarvan op te schorten.

2.10 Bij brief van 7 januari 2010 (bedoeld is: 2011) heeft mr. Versteeg de inspecteur geïnformeerd over de uitvoering die verweerder "vóór Kerstmis 2010" aan het onder 2.5 genoemde plan van aanpak had gegeven.

In dat verband staat in deze brief onder andere het volgende vermeld: Door verweerder is (ten aanzien van aanpassingen in de praktijk) in de spreekkamer een scherm geplaatst waarachter patiënten zich kunnen omkleden en waardoor het zicht vanuit de spreekkamer op de onderzoekbank wordt ontnomen. Verweerder heeft - ten aanzien van (psycho)therapie en intervisie- zich voor behandeling onder andere tot een psychiater gewend. Diens conclusie -na onderzoek en een heteroanamnese- is dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis en/of persoonlijkheidsproblematiek. Derhalve zou geen focus voor behandeling bestaan, maar wel voor intervisie. Hij zou inmiddels contact hebben gezocht met een communicatiedeskundige om zijn stijl van communiceren onder de loupe te laten nemen. Verweerder heeft (ten aanzien van professionalisering van de praktijk) afspraken gemaakt met Phoenix Opleidingen TA/NL en voorts stappen ondernomen om deel te nemen aan intervisie en in aanmerking te komen voor psychologische begeleiding.

2.11 Op 4 februari 2011 heeft mr. Versteeg een eerste verslag over de uitvoering van het plan van aanpak verzonden aan de inspecteur, die daarop op 21 februari 2011 schriftelijk heeft gereageerd. Uit deze laatste brief wordt het volgende overgenomen:

" In de pogingen om (weer) tot een HAGRO toe te treden kan de Inspectie geen rol spelen (…)Tenslotte bericht ik u dat de Inspectie op haar verzoek van huisarts I bericht heeft ontvangen over de reden om destijds de opleiding af te breken. De door huisarts I vermelde reden valt binnen het patroon dat zich naar aanleiding van de meldingen van patiënten aftekent (…)".

2.12 Op 9 maart 2011 heeft de inspecteur de praktijk van verweerder bezocht. Hij heeft toen geconstateerd dat in de spreekkamer een verrijdbaar scherm was geplaatst. Verweerder was bij dit bezoek niet aanwezig.

2.13 Op 24 maart 2011 heeft mr. Versteeg het tweede verslag over het plan van aanpak aan de inspecteur verzonden. Als reactie op de brief van de onder 2.11 genoemde huisarts staat hierin vermeld: verweerder " herkent in de beschrijving (…) wel de eigen karakterstructuur van de assistente die bepaald gelijkenis vertoont met de structuur van de voormalige patiënten die zich bij uw Inspectie hebben gemeld. In alle gevallen gaat het om vrouwen met een uitgesproken behoefte aan aandacht die teleurgesteld zijn indien zij die aandacht niet krijgen".

2.14 Op 7 april 2011 heeft een telefoongesprek tussen de inspecteur en mr. Versteeg plaatsgevonden. In vervolg op dit gesprek heeft de inspecteur bij brief van 14 april 2011 nog schriftelijk gereageerd op het onder 2.12 genoemde tweede verslag van aanpak. Daarna heeft de IGZ de klacht tegen verweerder bij het college ingediend.

2.15 Bij brief van 5 september 2011 heeft de IGZ huisarts K gevraagd een verklaring te geven over de hiervoor onder 2.2 genoemde op 5 oktober 2010 binnengekomen melding. Uit het daaropvolgende antwoord van K van 29 september 2011 wordt het volgende overgenomen:

" In de jaren 2004 tot 2007 heeft collega D in mijn praktijk gewerkt als HIDHA. In die periode kwam een patiënte bij mij op het spreekuur. Zij zei, nooit meer bij deze dokter D op het spreekuur te willen komen. Volgens patiënte had hij haar de vorige middag seksueel grensoverschrijdend benaderd. Zij lag daarbij, met alleen een onderbroek aan, op de onderzoekbank. Tijdens het medisch onderzoek maakte collega D, volgens patiënte, complimenten over haar schoonheid en ging daarbij met zijn hand via de binnenkant van de onderbroek naar de vagina. Ze had gezegd dit niet te willen, waarna hij zijn hand terug trok en stopte met dit seksueel getint gedrag.

Ik heb collega D met het verhaal van de patiënte geconfronteerd. Hij reageerde verbaasd en verbijsterd en begreep niet hoe hij zijn medisch bedoeld onderzoek zo geïnterpreteerd had.

Er was aldus een “nietes welles”situatie ontstaan, waar ik verder niets mee kon, behalve mijn commentaar naar collega D, dat als een dergelijke situatie zich weer zo voordoen, dat zijn geloofwaardigheid zou afnemen."

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht, nader geformuleerd bij brief van 21 februari 2012, houdt zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij 1) ingevolge artikel 47 lid 1 onder a en b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en 2) ingevolge artikel 17 van de modelregeling arts-patiënt van de KNMG jegens patiënten had behoren te betrachten. IGZ verwijt verweerder in het bijzonder dat hij:

1. zich ten opzichte van negen aan zijn zorg toevertrouwde patiënten (seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen, waarmee verweerder zijn patiënten heeft aangetast in hun persoonlijke integriteit en hun (gevoel van veiligheid) ernstig heeft geschaad. Door het seksualiserende gedrag van verweerder waren de

patiënten genoodzaakt een andere huisarts te kiezen.

2. zonder aankondiging of verzoek daartoe, patiënten thuis heeft bezocht, waardoor hij zich in de persoonlijke levenssfeer van zijn patiënten heeft begeven zonder dat daartoe een medische noodzaak was;

3. als gevolg van de wijze van inrichting bij lichamelijk onderzoek zijn praktijkruimte vaak op slot deed, hetgeen het gevoel van onveiligheid van de patiënt vergrootte;

4. de privacy van patiënten heeft geschonden door onbevoegd patiëntengegevens in te zien. Verweerder heeft zonder toestemming, via het "groene knop" systeem van het Huisartsen Informatie Systeem (HIS) Medicom, de dossiers van de betrokken patiënten en de daarin opgenomen gegevens van de familieleden ingezien en/of getracht deze in te zien.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft het volgende met betrekking tot de onderscheiden klachtonderdelen naar voren gebracht.

1. Verweerder betwist -kort samengevat- de in de meldingen genoemde feiten en de daaraan door de IGZ gegeven kwalificatie van seksualiserend gedrag, waardoor patiënten zich niet meer veilig hebben gevoeld. Verweerder wijst erop dat in twee van de meldingen het woord seksueel voorkomt. De negen meldingen zijn bij het indienen van de klacht tegen verweerder gebruikt. Voor zover nodig wordt daarop hieronder nog ingegaan.

Met betrekking tot de wijze waarop de meldingen tot stand zijn gekomen, is het volgende aangevoerd. De IGZ heeft doelbewust de publiciteit gezocht. Verweerder verwijst daarbij onder meer naar de publicatie in P, zoals weergegeven onder 2.6. Uit de bij de IGZ binnen een korte periode van 5 maanden binnengekomen negen meldingen -waarvan 1 anoniem- is af te leiden dat sprake is van een door (enkele) leden van de HAGRO geregisseerde actie. Deze leden hebben reeds in maart 2010 een gesprek met de IGZ gehad. De leden waren bovendien op de hoogte van het voornemen van de IGZ een klacht tegen verweerder in te dienen, hetgeen blijkt uit de onder 2.3 genoemde brief.

2. Verweerder erkent dat hij drie van de patiënten die een melding bij de IGZ hebben ingediend, heeft benaderd met de vraag waarom zij zich uit zijn praktijk lieten uitschrijven. Hij heeft daar lering uit getrokken en heeft aanvaard dat hij dat niet had moeten doen. Ter zitting is door/namens verweerder onder meer nog aangevoerd dat voornoemde patiënten op dat moment geen patiënt meer van verweerder waren. Anders dan de IGZ meent is artikel 17 van de modelregeling arts-patiënt niet van toepassing en kan verweerder op dit punt dan ook geen verwijt worden gemaakt.

3. Verweerder heeft altijd aan al zijn patiënten uitgelegd waarom hij bij lichamelijk onderzoek de deur van zijn spreekkamer op slot deed. Hij betwist dat de patiënten hierdoor een gevoel van onveiligheid hebben ervaren en/of dat dit gevoel daardoor is vergroot. Verweerder erkent dat het op slot doen van de deur minder gewenst kan zijn. Hij heeft dan ook direct na de onder 2.5 genoemde brief van 29 november 2010 een scherm in de spreekkamer geplaatst, hetgeen later vervangen is door een verrijdbaar scherm. Ter zitting is door/namens verweerder aangevoerd dat de patiënten die daarover een melding hebben ingediend nooit tegen verweerder hebben gemeld dat zij zich daardoor onveilig voelden.

4. Verweerder heeft ter zitting ten aanzien van dit klachtonderdeel verwezen naar de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG , in het bijzonder de bepaling zoals neergelegd onder 3.24.2, waarin staat vermeld:

"Bevindt het dossier waaruit de arts gegevens nodig heeft voor het voeren van verweer zich inmiddels bij een andere arts, dan mag zonder toestemming van de patiënt slechts gebruik worden gemaakt van dat deel dat voorheen onder beheer van de opvragende arts stond. Met toestemming van de patiënt kan van het gehele dossier, voor zover van belang in het kader van verweer, gebruik worden gemaakt."

Het recht van verdediging prevaleert boven het beroepsgeheim en dus boven privacy, aldus verweerder. Voorts heeft verweerder alleen gebruik gemaakt van gegevens uit de periode dat betrokkenen verweerders patiënt waren. Bovendien heeft verweerder niet alle dossiers ingezien omdat deze door huisarts F waren afgeschermd.

Namens verweerder is ter zitting voorts nog naar voren gebracht dat klager primair niet ontvankelijk is in zijn klacht. Daartoe is aangevoerd dat de afspraak met de IGZ was het indienen van een klacht te heroverwegen op basis van het plan van aanpak en de uitvoering daarvan. Tegen de afspraak in heeft IGZ de uitvoering van dit plan niet afgewacht.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het ontvankelijkheidsverweer zal als van de verste strekking allereerst worden behandeld. Aan dat verweer ligt ten grondslag een andere door verweerder gegeven betekenis van het begrip heroverwegen dan de IGZ daaraan gegeven heeft. Het college is hierover van oordeel dat, welke betekenis verweerder ook aan het begrip “heroverwegen” heeft gegeven, hij aan de toezegging van de IGZ redelijkerwijze in elk geval niet de aanspraak kon ontlenen dat geen klacht zou worden ingediend zolang over het plan van aanpak en de uitvoering daarvan geen (volledige) overeenstemming was bereikt. Vaststaat dat verweerder het plan van aanpak op 3 mei 2011, en ook nu nog steeds niet (geheel) heeft uitgevoerd. De IGZ had dus de vrijheid om ondanks de met verweerder gemaakte afspraken een klacht in te dienen. Los daarvan moet meer in het algemeen worden overwogen dat de IGZ, mede gelet op haar wettelijke bevoegdheid om meldingen aan het Tuchtcollege voor te leggen, aan het begrip heroverweging een niet onredelijke uitleg heeft gegeven door haar beslissing om een klacht in te dienen slechts intern ter toetsing voor te leggen. Toen deze interne beoordeling kennelijk geen aanleiding gaf om van indiening van de klacht af te zien, kon de IGZ in redelijkheid besluiten om haar aanvankelijk voornemen tot indiening van de klacht alsnog uit te voeren.

5.2 De IGZ heeft de hiervoor genoemde drie artsen als getuigen voorgebracht in verband met de herhaalde - als verweer op te vatten- stelling van verweerder dat sprake is geweest van een door die artsen geregisseerde actie of georganiseerde hetze tegen hem. Met het voorbrengen van de drie getuigen heeft de IGZ kennelijk beoogd om dit verweer te ontzenuwen. Het college herhaalt hetgeen onder 5.1 is overwogen en oordeelt ook in dit verband dat het de bevoegdheid is van de IGZ om naar aanleiding van bij haar binnengekomen meldingen een klacht bij het tuchtcollege in te dienen. Het verweer zou alleen relevant kunnen zijn indien zou blijken dat de getuigen de desbetreffende patiënten hebben aangezet om op basis van een valse voorstelling van zaken of in strijd met de waarheid een melding te doen. Hiervan is echter gelet op de verklaringen van de ter zitting gehoorde getuigen geen sprake geweest. Twee van de getuigen hebben aan enkele patiënten het advies gegeven van de over verweerder meegedeelde misdragingen bij de IGZ melding te doen. Daartoe waren zij bevoegd. Daarom kan ook dit verweer niet slagen.

5.3 Omtrent het eerste klachtonderdeel wordt als volgt overwogen. Voor zover verweerder daarin wordt verweten, dat hij in seksueel opzicht grensoverschrijdend gedrag tegen een of meer patiënten heeft vertoond, wordt dat verwijt als zodanig niet gegrond beschouwd. Seksuele handelingen zijn niet komen vast te staan. Het verdient daarbij aandacht dat het feitelijk onvoldoende duidelijk is geworden of hij met zijn gedrag tegenover (een of meer van) de patiënten de bedoeling heeft gehad seksualiserend te zijn en of dat gedrag naar objectieve maatstaven als zodanig kon worden opgevat.

Het college zal niet uitweiden over de vraag, of alle in de klacht bedoelde aan verweerder toegeschreven handelingen en opmerkingen precies respectievelijk letterlijk zo zijn verricht en gemaakt als die in de verschillende hiervoor onder de feiten weergegeven meldingen zijn weergegeven. Als vaststaand kan worden aangenomen, en met dat oordeel kan worden volstaan, dat hij zich tegen alle negen patiënten heeft gedragen op een wijze die ongepast is. Ondanks dat verweerder de verweten gedragingen en uitspraken grotendeels heeft betwist en hoewel het verhaal van de betrokken patiënte telkens op zichzelf staat, wijzen de verklaringen van de patiënten over het gedrag en de opmerkingen van verweerder steeds in dezelfde richting en bieden zij onderling steun aan elkaar om de aan hem verweten handelwijze aannemelijk te achten.

Het college is van oordeel dat verweerder met zijn kennelijk te losse en amicale manier van omgaan met zijn patiënten zich op het hellend vlak heeft begeven door al te intieme opmerkingen tegen de hier bedoelde vrouwelijke patiënten te maken. Blijkbaar waren zij daarvan niet gediend en heeft zijn gedrag, naar hij gelet op de herhaling van incidenten had moeten zien aankomen, hun een gevoel van onzekerheid en onveiligheid bezorgd. Zijn optreden kan onmogelijk als goed bedoeld maar helaas verkeerd begrepen worden afgedaan. Van de arts wordt gepaste distantie verwacht tot al zijn patiënten, ook al zullen mogelijk niet alle patiënten zich storen aan de wijze waarop hij met hen omgaat. Verweerder is als arts in zijn relatie met de negen patiënten te kort geschoten. Uit zijn handelen blijkt een gebrek aan professionaliteit. Het college deelt dan ook de conclusie van de IGZ dat verweerder zijn patiënten heeft aangetast in hun persoonlijke integriteit en hen in hun gevoel van veiligheid heeft geschaad. Dat is te ernstiger nu verweerder ondanks een tal van waarschuwingssignalen van patiënten in het verleden zijn gedrag niet heeft aangepast en telkens weer voor vergelijkbare incidenten heeft gezorgd. Voor zover het eerste klachtonderdeel betrekking heeft op (niet seksueel) grensoverschrijdend gedrag is dit dan ook gegrond.

5.4 Het tweede klachtonderdeel is gegrond. Een aantal van de patiënten heeft verklaard dat, toen zij hadden laten weten de behandelrelatie te beëindigen, verweerder hen niet met rust heeft gelaten en hen thuis, waaronder ook hun thuisomgeving wordt verstaan, heeft opgezocht. Verweerder heeft erkend enkele patiënten in hun thuisomgeving te hebben opgezocht, en ook toegegeven in te zien dat hij dit niet had moeten doen. Zijn verklaring dat het hier ging om ex-patiënten en/of hij dit deed om de beweegredenen van de patiënten voor hun besluit te achterhalen en te bespreken, wordt als onjuist casu quo ongeloofwaardig en irrelevant gepasseerd. Verweerder had ook niet de bevoegdheid om de vrouwen thuis te bezoeken die tot voor kort zijn patiënt waren. Zelfs al kende hij de beweegredenen van zijn patiënten om bij hem weg te gaan niet en wilde hij – zoals hij zegt – uit leeroverwegingen uitleg krijgen, stonden hem andere middelen om geïnformeerd te worden ten dienste dan om hun vertrek bij hen thuis ter discussie te stellen. Hij heeft aldus ook hier de noodzakelijke afstand niet bewaard. Dat is niet professioneel en verdient afkeuring.

5.5 Vast staat dat verweerder in veel gevallen de praktijkruimte op slot deed als hij de patiënten behandelde. Hoewel de door hem gegeven verklaring daarvoor – mogelijke inbreuk op hun privacy doordat iemand zomaar binnen kon lopen- bij het college enige bevreemding wekt, kan niet met de vereiste zekerheid worden vastgesteld dat voor deze handeling geen rechtvaardiging bestond. Het derde klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.6 Verweerder heeft echter het college niet kunnen overtuigen van een recht op en een gerechtvaardigd belang bij het inzien van de gegevens van een aantal van de patiënten in het elektronisch patiëntendossier. Bepaling 3.24.2 van de KNMG-Richtlijnen, waarop verweerder zich beroept, is in deze zaak niet toepasselijk. Die bepaling is niet geschreven voor de onderhavige situatie waarin verweerder zich ter uitvoering van een verzoek van het college de toegang heeft verschaft tot de medische gegevens van een aantal patiënten, met wie hij in een conflict is komen te verkeren doordat en nadat zij bij de IGZ een melding over hem hadden gedaan. Verweerder kon in redelijkheid niet menen dat hij, toen bleek dat de patiënten niet wilden meewerken aan het verstrekken van medische inlichtingen, bevoegd was zich die gegevens op andere wijze te verschaffen. Voor zover hij zich zou willen beroepen op zijn verdedigingsbelang, gaat dit beroep niet op. Verweerder stonden andere middelen ten dienste om dat belang te beschermen, bijvoorbeeld door zich erop te beroepen en aannemelijk te maken dat hij zich zonder de gegevens niet naar behoren kon verdedigen. Nu heeft het kunnen gebeuren, en dat had voor verweerder al een reden moeten zijn om deze weg niet te bewandelen, dat verweerder inzage heeft gekregen in gegevens van derden (familieleden) en van ex-patiënten van hem in een periode dat hij niet meer met de behandeling belast was.

In dit geval moet dus, anders dan verweerder meent, aan het recht op privacy van zijn ex-patiënten respectievelijk derden meer gewicht worden toegekend dan aan zijn verdedigingsbelang. Dit klachtonderdeel is dus gegrond, ook al heeft verweerder zich niet de toegang kunnen verschaffen tot de gegevens van alle (ex-)patiënten, waar het in deze zaak om gaat.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor het grootste deel gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens hen had behoren te betrachten.

5.8 De aard en de veelheid van de gegrond verklaarde verwijten aan verweerder zouden een (veel) zwaardere maatregel rechtvaardigen dan die in dit geval zal worden opgelegd. Geconstateerd wordt dat de meldingen van de patiënten, die in en omstreeks oktober 2010 zijn gedaan, en de publiciteit die aan de incidenten met verweerder is gegeven ernstige gevolgen, zoals reputatieschade, voor hem hebben gehad. Hoewel verweerder verantwoordelijk is voor de gegrond verklaarde verwijten mag ten gunste van hem nadrukkelijk ook in aanmerking worden genomen dat deze gevolgen zeer vermoedelijk minder ingrijpend zouden zijn geweest indien hij effectief op zijn gedrag was aangesproken. In de als bijlage 14 bij het klaagschrift gevoegde brief van 14 oktober 2010 van de gezamenlijke leden van de HAGRO (zie hierboven onder de feiten ad 2.3), is verweerder expliciet de mogelijkheid geboden om naar aanleiding van de gebleken incidenten rond verweerder en zijn functioneren als huisarts een indringend gesprek te hebben. Uit de verklaringen van de getuigen kan worden afgeleid dat een gesprek mogelijk was geweest in april 2010, maar toen niet werd uitgevoerd vanwege ziekte van een van de HAGRO-leden. Toen dit gesprek in oktober 2010 opnieuw, of nog steeds, aan de orde werd gesteld, heeft dit niet plaatsgevonden waarna de tegenstellingen tussen verweerder en de collega’s van de HAGRO langzaam maar zeker onoverbrugbaar zijn geworden. Deze gang van zaken is ernstig te betreuren en het kan bepaald niet worden gezegd dat het aan verweerder is te wijten dat het voorgenomen indringende gesprek in een (veel) vroeger stadium niet is gevoerd. Anderzijds wordt mede in aanmerking genomen dat verweerder ook ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven dat hij voor de klachten van de betrokken patiënten (inmiddels) begrip had gekregen en die aldus serieus had genomen. Alles tegen elkaar afwegende wordt oplegging van na te melden maatregel passend geacht.

Het college acht geen zwaarwegende gronden aanwezig om verweerder te volgen in zijn verzet tegen openbaarmaking van deze uitspraak.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.

Aldus gewezen op 13 maart 2012 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

R. Vogelenzang, dr. W. Boogerd en dr. W.J.W. Bos, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. P. Tanja, secretaris

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 mei 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris