ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1973 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/336GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1973
Datum uitspraak: 24-04-2012
Datum publicatie: 24-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/336GZP
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de gezondheidszorgpsycholoog, kort samengevat, dat zij een onzorgvuldig rapport over haar heeft opgesteld zonder klaagster te hebben gezien. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven en, na doorverwijzing, bij dit college binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

 k l a a g s t e r,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

thans wonende en werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlage;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de repliek met de bijlage;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Spong. Klaagster werd vergezeld door haar partner E.

mr. Spong heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitnotities die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is als klinisch psycholoog verbonden aan F te D. Zij heeft in die hoedanigheid op verzoek van de ex-echtgenoot van klaagster een rapport van G van 6 december 2010 beoordeeld waarin een advies was vervat over de omgangsregeling tussen de ex-echtgenoot en de drie minderjarige kinderen. 

2.2 Op 17 mei 2011 heeft verweerster haar rapportage genaamd“Beoordeling Rapportage G en overige dossierstukken” voltooid.

2.3  Verweerster besluit haar rapport als volgt:

“Alle bovengenoemde serieuze tekortkomingen in het G-rapport, en de daaruit getrokken conclusies, geven de indruk van vooringenomenheid van de onderzoekers. Nergens in het G-rapport, noch in het Raadsrapport van 28 maart 2011 (dat het G-rapport als uitgangspunt neemt) worden de verschillende hypothesen van H (zie p. 3 hierboven) overwogen:

(…)

7. The child is not a victim of sexual abuse bus has been intentionally manipulated by a

    caretaker of authority figure into believing that he or she has been abused.

8. The child is not a victim of sexual abuse but knowingly falsely accuses someone of

    sexual abuse because of pressure by caretakers or authority figures who believe the

    child has been abused.

(…)

De vraag dient gesteld te worden, zeker gezien de conclusie van I en het sepot in de strafzaak tegen.. (de ex-echtgenoot, TC), of in deze zaak mogelijk sprake is van de situatie zoals vermeld onder hypotheses 7 of 8 hierboven. Nader onderzoek naar de plausibiliteit van deze hypothesen is noodzakelijk, alvorens conclusies getrokken kunnen worden betreffende de omgangsregeling. Het belang van het kind (“the best interests of the child”) dient te allen tijde voorop te staan in dit type forensisch onderzoek. Er dient onderzocht te worden of het verblijf bij de moeder mogelijk schade berokkent aan de drie kinderen, gezien haar verregaande disrespect voor hun vader en de wijze waarop zij haar kinderen inzet voor haar strijd tegen vader.

In het bijzonder het gedrag van (…het oudste kind, TC) baart in dit opzicht zorgen. Zij lijkt volledig door moeder ingekapseld en geen autonome attitude ten opzichte van vader meer in te kunnen nemen. Uit de gedragsobservaties door de verschillende medewerkers van J komt de indruk naar voren dat (….het oudste kind, TC) geïndoctrineerd wordt door haar moeder.

 De alternatieve hypothese dat niet vader , maar moeder de ouder is die een schadelijke invloed op haar kinderen heeft dient onderzocht te worden. In het persoonlijkheidsonderzoek dat door G bij moeder is uitgevoerd zijn aanwijzingen te vinden voor sociaal wenselijke antwoordstijl (zie p. 40 G-rapport) ontkenning van problemen en een hoge eigendunk. Ook is er sprake van paranoïde persoonlijkheidstrekken (achterdocht, anderen de schuld geven). De alternatieve hypothese, dat A lijdt aan persoonlijkheidspathologie, die mede debet is aan beschuldigingen aan het adres van de vader van haar kinderen, kan op basis van de huidige onderzoeksgegevens vooralsnog niet uitgesloten worden. Ook het feit dat zij haar kinderen fysiek verwaarloosd heeft (slechte hygiëne wordt door verschillende informanten gerapporteerd) en dat zij hen emotioneel blijft misbruiken door hen in te zetten in de strijd tegen vader, dient in dit verdere onderzoek meegenomen te worden.”

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster op onzorgvuldige en vooringenomen wijze haar rapport heeft opgesteld.

Klaagster voert daartoe onder meer aan dat verweerster buiten haar opdracht is getreden door zich uit te spreken over de persoon van klaagster zonder dat zij klaagster zelf heeft onderzocht. Klaagster heeft geen toestemming gegeven om haar strikt persoonlijke en privé stukken, waarvan de Raad voor de Kinderbescherming opdrachtgever en G de uitvoerder, aan derden te overhandigen. Verweerster heeft met opzet een voor klaagster vernietigende rapportage geschreven waarin zij zonder feitelijke grondslag heeft geconcludeerd dat klaagster schade toebrengt aan haar kinderen. Verweerster heeft daarbij niet alle beschikbare en relevante bronnen gebruikt en heeft selectief gebruik gemaakt van de informatie die tot haar beschikking stond.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Vooropgesteld wordt dat, anders dan klaagster kennelijk voorstaat, verweerster de bevoegdheid had om op verzoek van de ex-echtgenoot het G-rapport te beoordelen. Daarvoor was toestemming van klaagster niet nodig en verweerster behoefde klaagster ook niet om commentaar of een weerwoord te vragen. Verweerster mocht beoordelen, of de rapportage naar opbouw en gevolgde redenering consistent was en of de geraadpleegde stukken feiten vermelden die de conclusies kunnen dragen. Zij mocht ook beoordelen of het G-rapport bepaalde hypotheses voor de leidende vraag, wie van de ouders een schadelijke invloed op de kinderen had, over het hoofd had gezien. 

Klaagster kan niet klagen over dat deel van de beoordeling, dat zich richt tegen G en niet als een handeling te kwalificeren is die de individuele gezondheidszorg, van klaagster of haar kinderen, tot onderwerp heeft. Voor dat deel van de beoordeling valt verweerster dan ook niet onder het tuchtrecht. Dat de uitspraken van verweerster mogelijk zeer nadelig voor klaagster zijn kan daarin geen verandering brengen.

5.2. Uit bovengenoemde passages in de rapportage blijkt dat verweerster zich echter niet heeft beperkt tot een, kritische, beoordeling van het G-rapport alleen. Zij heeft tevens uitspraken gedaan over klaagster, en daarmee het terrein van de individuele gezondheidszorg betreden, die inhoudelijk getoetst kunnen worden. Het college heeft daarbij het oog op de laatste zinnen in haar rapportage, waarin verweerster zegt dat sprake is van paranoïde persoonlijkheidstrekken bij klaagster. Hetzelfde geldt voor haar uitspraak over klaagster dat zij de kinderen emotioneel blijft misbruiken door hen in te zetten in de strijd tegen vader. Met deze woordkeuze heeft verweerster de indruk gewekt, althans de mogelijkheid open gelaten, dat zij zich niet meer baseerde op de inhoud van het G-rapport maar tot een eigen oordeel over klaagster was gekomen. De bevoegdheid om dit soort uitspraken te doen had zij niet. In zoverre is zij tekort geschoten hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

De conclusie van het voorgaande is dat klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Aldus gewezen op 28 februari 2012 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en B.R. Jedding, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 24 april 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris